De tocht van Pieter Reyniers met de Banda 1611-1616

Op woensdag 2 augustus 1623 ging de Gorinchemse Pieter Reyniers, chirurgijn op fort Loevesteijn, naar schout en schepenen in Gorinchem om een gezegelde akte op te laten maken. Hij machtigde zijn moeder, Aeltgen Cornelisdr, om namens hem bij de bewindhebbers van de VOC te Amsterdam zijn verdiende salaris te gaan halen. Een hele summiere beschrijving van zijn reis moet de heren bewindhebbers er van verzekeren het salaris van de juiste Pieter Reyniers uit te betalen. Hij is met zijn compagnons buiten kost van de VOC 1 jaar en 10 dagen op Mauritius geweest tijdens de reis anno 1611 met het schip Banda onder Laurens Reaal en wederom gekomen met het schip Witte Beer onder commandeur Cornelis Reyers.

 

Deze drie zinnetjes maken mijn hele dag vruchteloos zoeken in het archief meer dan goed. Meestal weten de achtergebleven familieleden die de gage van een zoon, broer of neef op willen gaan eisen niet meer aan te geven dan zijn naam, dat hij inmiddels een aantal jaren weg is en dat men vernomen heeft dat hij overleden is in Azië. De korte mededeling van Pieter is dus in verhouding een kleine goudmijn. 

De Heren Zeventien hadden in 1610 al besloten dat in het voorjaar van 1611 een vloot van drie schepen naar Indië zou vertrekken onder het commando van Laurens Reaal. Hij was dan wel de hoogste in rang maar zal als doctor in de rechten weinig geweten hebben van het reilen en zeilen van een vloot en dit in de praktijk hebben overgelaten aan de schippers die in gezamenlijk overleg de koers bepaalden. De Halve Maen, net terug van de ontdekking van de rivier die later, naar de kapitein Henry Hudson van de Halve Maen, de Hudsonrivier genoemd zou worden. De Bantam en de Banda kregen hun afscheid op de rede van Texel en kozen zee op 2 mei 1611. De Halve Maen met 30 bemanningsleden onder gezag van schipper Melis Andries en de Banda met 110 bemanningsleden waaronder Reaal, onder gezag van schipper Roelof Thijszn, trokken redelijk gelijk op. Beiden schepen namen proviand in in St. Lucia bay en lagen tussen 15-12 en 23-12-1611 in een baai bij Mauritius. Zij arriveerden in Bantam op Java op 2 maart 1612. De Bantam met als schipper Kornelis Arendse ging rechtstreeks en kwam een maand eerder al in Bantam aan. Zijn bemanningsleden zouden hem later aanklagen omdat hij hen bijna had laten verhongeren. Aannemelijk is dat Pieter als chirurgijn en Laurens Reael, die in 1616 gouverneur-generaal van alle VOC gebieden zou worden, elkaar goed hebben leren kennen tijdens deze reis.

 

Schepen in de storm, toegeschreven aan Andries van Eertvelt (1600-1652) Rijkmuseum
Schepen in de storm, toegeschreven aan Andries van Eertvelt (1600-1652) Rijkmuseum

 

Het is dat Pieter Reyniers zelf verklaarde deze reis te hebben meegemaakt, anders hadden we het niet geweten. Van de tocht zijn geen bemanningsgegevens bekend. Het verblijf op Mauritius op de heenreis is te kort om in aanmerking te komen voor de genoemde periode van 1 jaar en tien dagen en bovendien was hij gewoon aan boord en dus in de kost bij de VOC. De genoemde periode moet daarom later in de tijd zijn. Na aankomst in Azië bleven de bemanningsleden van de schepen meestal aan boord en waren ziekte, tekort aan personeel of promotie een aanleiding om op een ander schip geplaatst te worden. Een chirurgijn was onmisbaar aan boord waardoor we aan kunnen nemen dat Pieter gewoon aan boord van de Banda gebleven zal zijn terwijl het schip gedurende de periode tot december 1614 gebruikt werd voor de inter-Aziatische handel. Door het schip te volgen weten we dus ook waar Pieter allemaal is geweest. Op 24 mei 1612 kwam de Banda aan bij Ambonia op Ambon waar Laurens Reael opgewacht werd door Pieter Both, de toenmalige gouverneur-generaal. Samen gingen zij met de Banda op reis en voeren eerst naar Batjan, een eiland in de Noord-Molukken. Overigens klaagde Both behoorlijk over de schipper van de Banda die “alle dagen clagende dat hij is aengenomen om datelijck te laden en terstond weerom thuys te varen en claecht meer door faulte van pick en teer als yemant anders”.

Gouverneur Generaal Pieter Both, anoniem, Rijksmuseum
Gouverneur Generaal Pieter Both, anoniem, Rijksmuseum

Both besloot de Banda te gebruiken als zijn vlaggenschip. Maquian, Manilla, Ternate, Banda, Manipa, Tidore, Solor, Marieke, Bantam, de Banda verscheen overal waar Both maar heen wilde. Soms kwam het zelfs in hevige gevechtssituaties terecht waardoor het schip behoorlijk beschadigd werd en flinke reparaties nodig waren.  Both had een gezin met nog kleine kinderen en had bij zijn aanstelling al aangegeven maar één periode naar Indië te willen gaan.  Op 6 september 1614 kwam de nieuwe gouverneur-generaal Gerard Reynst aan in Bantam waarop Pieter Both de volgende ochtend naar de Banda ging om zijn vlag naar beneden te halen en zo aan te geven dat zijn opvolger vanaf dat moment de touwtje in hand had. Pieter Both ging voorbereidingen treffen om naar huis terug te keren. Op 10 november 1614 sloot Both zijn correspondentie aan de bewindhebbers in Nederland af met de opmerking dat de vloot waarmee hij naar huis zal komen zal bestaan uit vijf kloeke schepen: de Banda, de Geünieerde Provinciën, Gelderland, Delft en de Rotterdam. Het zou iets anders uitpakken want de Rotterdam werd naar India gezonden. Daarvoor in de plaats kwam het jacht Orangien dat samen met de andere vier schepen de Straat van Sunda op 2 januari 1615 verliet na een groots afscheid met veel kanongebulder, een voormalige gouverneur-generaal waardig. Pieter Reyniers heeft het allemaal zien gebeuren. Ook zijn tijd zat er op en ook hij begon aan zijn reis naar huis. 

 

Pas 11 maanden later, op 2 december 1615 bracht de vloot die, vanuit het vaderland, in Bantam arriveerde, de slechte tijding mee dat een ongewoon zware storm de retourvloot bij Mauritius getroffen had. De Banda en de Geünieerde Provinciën waren vergaan, de Gelderland was zo zwaar beschadigd dat hij onbruikbaar was geworden en dat de halve bemanning van de vloot, inclusief de voormalige gouverneur-generaal Pieter Both, verdronken was. De Delft en Orangien waren onderweg naar Holland nadat de Orangien een deel van de lading van de Gelderland ingenomen had. De enige woorden die verder aan deze tragedie in het verslag aan gewijd worden zijn dat de grote partij kruidnagels nu op de zeebodem ligt en er snel geld gezonden moet worden voor de aanschaf van een nieuwe voorraad. Alle boeken van koopmanschap, logieboeken, onkostenboeken en de betaalboeken der soldaten waren met de Banda verloren gegaan en moeten opnieuw geschreven worden. Geen woord over al die mensenlevens die verloren waren gegaan. Zelfs niet over Pieter Both. 

 

De Witte Beer was één van de schepen die bij de juist gearriveerde vloot hoorde die het slechte nieuws bracht. Hij werd zo snel mogelijk leeggemaakt en al op 25 december 1615 kreeg Cornelis Reyerszn Schoonhoffman, opperkoopman en hoofd op het schip de Witte Beer de opdracht zich zo snel mogelijk gereed te maken en uit te zeilen naar Mauritius. Daar moesten ze zoveel mogelijk van de lading te redden en deze zo snel mogelijk naar het vaderland te brengen. Ook kreeg hij de opdracht zoveel mogelijk van het volk dat hij op Mauritius nog kon vinden mee te nemen. Omdat men niet wist hoeveel mensen er bij benadering de ramp en het daaropvolgende verblijf op het eiland hadden overleefd mocht hij daarvoor eventueel zelfs een deel van zijn eigen bemanning op Mauritius achter te laten. Zij zouden dan wel weer door een ander schip opgepikt worden. Cornelis kreeg ook de opdracht dat als hij op Mauritius toevallig de bootsman van de Geünieerde Provinciën aan zou treffen hij hem stevig moest ondervragen en zo nodig naar behoren te straffen in verband met de aanklacht tegen hem dat hij stiekem juwelen verborgen zou hebben in zijn bagage.  

 

Pieter Bothberg op Mauritius
Pieter Bothberg op Mauritius

Het lijkt er op dat iemand die heel dicht in de nabijheid van Both verbleef tijdens zijn periode tussen zijn uitreis in 1610 en zijn dood in 1615 een beschrijving heeft gemaakt van die hele periode en ook aan boord was tijdens de terugreis. Uit dit anonieme verslag, dat ernstig door waterschade is aangetast, blijkt wat er globaal is gebeurd op de terugreis naar Nederland. Het zat de schepen vanaf het begin af aan al niet erg mee. Nog maar net uitgevaren liep de Delft aan de grond waardoor het lek raakte. Toen de Straat van Soenda verlaten werd, werden de schepen op de Indische Oceaan getroffen door een zware storm die vier tot vijf dagen aanhield. De Banda kon maar amper boven water blijven, van de Gelderland werd het roer verbrijzeld en de Geünieerde Provinciën bleek helemaal gescheurd te zijn. Men besloot naar Mauritius te zeilen om daar in de Pauwelshaven (genoemd naar Paulus van Caerden) de nodige reparaties uit te  voeren. Op 5 maart liepen de zwaar gehavende schepen de baai in. Al snel bleek dat de Banda zo slecht was dat verder varen geen optie was. Men besloot het schip leeg te halen en zoveel mogelijk in de andere schepen te laden. Daarop werd de Geünieerde Provinciën de haven binnen gehaald en bleven de Delft en de Gelderland buiten de haven in de baai liggen. Die nacht is het zo verschrikkelijk gaan stormen uit het zuidoosten dat de schepen die buiten in de baai lagen van hun ankers zijn geslagen en de zee opgedreven zijn. De Banda en de Geünieerde Provinciën probeerden te redden wat er te redden viel en gooiden alle ankers uit die ze bij zich hadden. Op de Banda haalde de bemanning de masten om, om maar in de haven te blijven. Alles was tevergeefs. Tegen de ochtend sloegen ook deze schepen van hun anker en werden door de kracht van de wind “die soo snelle uyt den lande quamen wayen dat het qualijck om te spreecken ende gelooven is”. Hierna is het verslag onleesbaar maar verhaalt van Boths dood in de storm. Velen hebben die nacht gevochten voor hun leven.

 

Mauritius in de 17de eeuw. 1. De Noord-Westerhaven, 2. Pieter Both bay, 3. het gat van de Zuid-Oosterhaven, 4. de Moluckenree
Mauritius in de 17de eeuw. 1. De Noord-Westerhaven, 2. Pieter Both bay, 3. het gat van de Zuid-Oosterhaven, 4. de Moluckenree

 

Redding is nabij als Cornelis Reyniersz Schoonhoofsman de haven van Bantam verlaat met de Witte Beer. Op 6 maart 1616 schrijft hij aan boord van de Witte Beer aan gouverneur Jan Pzn Coen dat hij op 8 februari bij Mauritius is aangekomen maar door de windrichting niet de zuid-oostelijk liggende haven bezeild had. De 11de februari waren zij aangekomen op de rede waar de Banda gestrand was in de noord-westelijke haven. Daar vonden zij 22 mensen in goede gezondheid. Van de lading was een partij indigo, katoenen garens en peper, alles in hele slechte staat, geborgen. Na alles schoon en droog gemaakt te hebben werd er zoveel mogelijk ingeladen. Terwijl ze daar lagen kregen ze slecht weer over zich heen en  verspeelden drie ankers. Maar door de draaiende wind konden ze nu wel naar de zuid-oostelijke haven en bereikten daar op de 18de februari het wrak van de Gelderland. Hier bevonden zich nog 35 personen in leven en namen ze de geredde peper en het ebbenhout in. Op 5 maart waren ze vertrokken en naar de Molucqenrede gevaren om daar het scheepsvolk en de lading van de Geünieerde Provinciën in te nemen. Daar lieten ze 36 ebbenhouthakkers en vijf bootsgezellen achter met een deel van de voedselvoorraden van de Gelderland. Op 8 maart verlieten ze de haven richting Kaap de Goede Hoop en op 30 augustus 1616 kon Pieter Reyniersz op de rede van Texel weer Nederlandse lucht inademen en zijn voeten op Nederlandse bodem zetten.  Na het afmonsteren zal hij zich in de loop van september, ongetwijfeld met een opgelucht gevoel, weer hebben kunnen koesteren in de armen van zijn opgeluchte moeder Aeltgen Cornelisdr. en had hij een heel verhaal te vertellen aan een ieder die het maar horen wilden. 

 

De Gorinchemse Cornelis Saftleven (1607-1681) tekende deze prachtige dodo. De loopvogel, die door de Nederlanders walgvogel werd genoemd vanwege zijn smaak, en alleen voorkwam op Mauritius, zou een dusdanige makkelijke prooi zijn geweest dat hij veelvuldig werd  doodgeknuppeld en werd gegeten. Uit recent archeologisch onderzoek op Mauritius  is gebleken dat hij nauwelijks of niet door de Nederlanders werd gegeten maar dat de ratten die de Nederlandse schepen verlieten op Mauritius waarschijnlijk dodo-eieren op hun diner hadden staan en hij daardoor is uitgestorven. (collectie Museum Boijmans van Beuningen)

 

Maar daarmee was de kous nog niet af. Slecht nieuws reist snel. Nog voor dat Pieter met zijn kameraden gered werd op Mauritius hadden de bewindhebbers van de kamer Amsterdam al in februari 1616 toegezegd dat de dagen die zij onwillig op Mauritius hadden gezeten betaald zouden worden. Ook was al afgerekend met de weduwe van Pieter Both. Zijn gewone gage zal Pieter al snel hebben ontvangen maar met het betalen van allerlei “extra’s” zoals de declaratie van de voormalige stuurman van de Banda die bijna twee jaar iedere dag twee keer in gebed was voor gegaan, de arbeidsongeschiktheid van de boots vanwege de bloedspuwingen die hij bij de stranding had opgelopen en zoiets als de toegezegde uitbetaling van de 110 dagen op Mauritius liet maar op zich wachten.  Pieter moest er in ieder geval na 6 jaar nog eens om gaan vragen bij de hoge heren in Amsterdam. Samen met Cornelis Reyers Schoonhoofsman, de schipper van de Witte Beer, heeft hij mogelijk nog vaak op een bankje bij de haven herinneringen op zitten halen. Cornelis trouwde krap vier maanden na terugkomst in Nederland met een Gorinchemse schone. Zou Pieter daar de hand in hebben gehad?

 

 

copyright: Valentine Wikaart-Derkzen

september 2019

 

Bronnen:

Regionaal Archief Gorinchem, Oud Rechterlijk Archief invnr. 138 en 142

Nationaal Archief, VOC-archief 1.04.02 inventarisnummer 228

Dutch-Asiatic Shipping in the 17the en 18the centuries

 

Rietbergen, P.J.A.N, De Eerste Landvoogd Pieter Both (1568-1615)