Op 26 december 1619 verliet Nicolaas Peters Behoort de rede van Texel aan boord van de Medemblick, van de kamer Hoorn, waarop hij aangenomen was als assistent. Het moet een indrukwekkend gezicht zijn geweest om de vloot van acht schepen de zeilen te zien hijsen en langzaam maar zeker met het afgaande tij te zien vertrekken. Als midden-veertiger was hij één van de ouderen aan boord maar als assistent behoorde hij wel tot de officieren. Het was een administratieve functie waarbij een goede kennis van het Nederlands werd verwacht, een goede hand van schrijven en men moest goed kunnen rekenen. Met een gage van fl 20,00 per maand was het geen goed betaalde baan maar de emolumenten zoals eten, drinken, een slaapplaats, enige vorm van gezondheidszorg en het niet hoeven betalen van belasting maakten het schijnbaar toch aanlokkelijk genoeg voor Nicolaas, die in het dagelijks leven overigens gewoon Claes werd genoemd. Zijn reis verliep voorspoedig. Samen met het schip van de kamer Zeeland dat bij de vloot aangesloten was, vertrok de volledige vloot op 5 juli 1620 van Kaap de Goede Hoop voor het laatste traject. De Medemblick was het schip dat als eerste van de vloot op 11 september 1620 Jacatra bereikte gevolgd door het Wapen van Enkhuizen op 16 september. De andere schepen hadden veel minder geluk. Zij kwamen pas aan tussen 25 november en 16 december.
Claes had al een groot deel van zijn leven achter de rug toen hij de valreep in Jacatra af liep. Waarschijnlijk is hij rond 1575 in Gorinchem geboren. Zijn vader was wever die samen met zijn zwager Wouter Eewouts van Duyven, een lakenverkoper, het poorterschap van Amsterdam verwierf waardoor ze er toegang hadden tot de markt en daar handel mochten voeren. Zijn oudere broer Balthasar en zijn vrouw Anneke Claase van Duyven waren beiden rond 1608 overleden en hadden twee kinderen nagelaten over wie Claes voogd was. Claes zelf was in 1601 getrouwd met Margriete Willems van Duyven. De families Van Duyven en Behoort waren dus op allerlei manieren met elkaar verbonden. Met zijn vrouw Margrieta kreeg Claes drie kinderen voor zij rond 1612 overleed. Op 23 oktober 1613 hertrouwde hij voor de schepenbank in Utrecht met Claertgen Everts van Leuwerdensdochter. Omdat noch de familie Behoort noch de familie Van Duyven voorkomt in de trouw- en doopboeken van de Hervormde kerk van Gorinchem en zij voor hun huwelijken steeds kozen voor een huwelijk voor de schepenbank, ligt de conclusie voor de hand dat zij niet behoorden tot de Hervormde kerk. Daarnaast handelden zij de meeste zaken die over hen bekend zijn, af in Utrecht. Mogelijk waren zij doopgezind. Eigenlijk weten we, tot hij van boord stapt niet veel meer van hem dan dat hij goed kan schrijven en dus ook kan lezen. Er staat zelfs nergens een beroep genoemd. Alle drie zijn kinderen worden volwassen en van zijn zoon Willem en dochter Margaretha staat vast dat zij trouwden.
De driejarige dienstovereenkomst met de VOC ging pas in op het moment dat Claes in Jacatra, het latere Batavia, aan land ging. Het lijkt er op dat hij te werk gesteld wordt in Batavia waar altijd plaats was voor een goede schrijver. In het fort is een winkel waar allerlei materiaal min of meer op rekening gekocht kon worden want de salarissen werden pas in Nederland uitbetaald onder aftrek van gemaakte kosten voor kleding of doktershulp die beschouwd werd als “eigen schuld” zoals ten gevolge van vechtpartijen of geslachtziekten. Daar vinden we Claes terug als hij op 28 januari 1623 salarisverhoging krijgt omdat hij door het vertrek van de koopman Gillis Seijs al sinds een jaar in de winkel van het fort werkt. De VOC had in zijn statuten staan dat de werknemers van de protestante religie moesten zijn maar daar werd niet op gecontroleerd zodat ook anders gelovigen meegingen onder het mom protestant te zijn. Dat leverde geen problemen op zolang ze maar gewoon met de diensten aan boord en op het land meededen. In de nabijheid van de streng gelovige Coen zal er minder speelruimte zijn geweest en dat is dan misschien ook wel de reden dat Claes in december 1622 bij de kerk in Batavia aangaf dat hij lidmaat was van de kerk zonder daar een bewijs van te kunnen overleggen. In april 1623 vroeg hij aan of hij vrijburger mocht worden. Daarmee was hij niet langer in dienst van de VOC, doorgaans was het een opmaat om zich definitief te vestigen in Indië. Hij mag blijven wonen op het fort en mogelijk bleef hij ook nog een tijdje de winkel runnen. Maar er lonkte iets anders aan de horizon.
In december 1623 trad hij opnieuw in dienst van de VOC en werd in zijn oude functie hersteld. In 1627 werd hij onderkoopman met een maandsalaris van fl 42,00. Hij maakte twee reizen naar de westkust van Sumatra waarbij hij feitelijk optrad als opperkoopman en daarom vroeg hij om een bevordering tot opperkoopman. Coen besloot niet alleen omdat verzoek in te willigen maar voegt aan zijn benoeming een zeldzaam regeltje toe waaruit blijkt dat hij hem weet te waarderen. Hij schreef “Voorders gelet sijnde op de requeste van Nicolaes Behoort van Gorcum, uytgevaren anno 1620 met 't jacht Medenblicq voor assistent, daerby versoect, alsoo sich op den 12en Marty 1627 in qualité van ondercoopman voordry jaren verbonden heeft onder een tractement van ƒ 42 ter maent, ende
tsedert gemelten tijt op twee distincte voyages naer de Westcust van Sumatra voor coopman gebruyct is geweest, dat hem voortaen den tytel van dien, neffens eene condigne verbeteringe van gagie mochte werden toegeleyt, is mede goetgevonden gemelten Behoort op de goede rapporten van syne suffisance ende vlyticheyt in gemelten dienst met den titel van coopman te gratificeren, ende daerbeneffens een tractement van ƒ 60 ter maent toe te leggen, ingaende de verbeteringe van dato deses.” Nicolaas zal in zijn nopjes zijn geweest met deze mooie promotie.
De handelsgeest van Claes blijft goedkeuring wegdragen van Coen en hij stelt hem zelfs in zijn officiële brieven aan zijn andere opperkoopmannen als voorbeeld. Claes weet de peper veel goedkoper te bemachtigen en de kleedjes, die de VOC met veel succes verhandelt, voor een betere prijs te verkopen. Dat zal Claes niet populair gemaakt hebben bij een aantal van zijn collega’s. Coen heeft nog wel wat andere problemen waaronder de constante dreiging van belegering door de vorsten die hem omringen. In een poging om de Soesoehoenan van Mataram en de Pangeran van Bantam een beetje gunstig te stemmen, stuurt hij ieder jaar een afgezant naar beiden heren met een vriendelijke brief en een Arabische hengst als gift. Als in 1629 de dreiging heel groot is stuurt hij commandeur Adriaen Block Martensz met Claes, die inmiddels in de officiële papieren Nicolaas wordt genoemd, met het schip Tholen naar de Pangeran (koning) van Bantam. Naast het Arabische paard en de brief mogen ze, alleen mondeling, toezeggen de koning eventueel bij te zullen staan in zijn dreigende oorlog tegen de Soesoehoenan (Heiligheid) van Mataram. Over eventuele handel mogen ze geen woord spreken omdat men er vanuit gaat dat het zwijgen daarover meer goed zal doen. Met een brief vol mooie woorden en beloften, allerlei cadeaus en duidelijke marsorders vertrekken de beide heren. Het venijn voor Batavia zat dat jaar, evenals in 1628, aan de kant van Mattaram. Met 100.000 man belegerden zij de stad gedurende de periode van augustus tot en met november.
Nicolaas zat inmiddels op west-Sumatra te doen waar hij goed in was. Handelen. Ondanks dat hij het opperbevel had gekregen over de schepen Tholen en Amstelveen zat er deze keer een vlekje op zijn vertrek. Adriaen Sonnius werd aan hem toegevoegd om kennis en ervaring op te doen bij Nicolaas maar deze had geweigerd met Nicolaas mee te gaan. Hij krijgt de opdracht zo snel mogelijk zoveel mogelijk peper te kopen. Ze krijgen geld en goederen ter waarde van bijna fl 111.000,00 mee om daarmee zoveel mogelijk peper, wat salpeter, buffels, koeien en jonge paarden te kopen en wat goud zou ook wel uitkomen. Het schip Tholen komt volgeladen terug maar de Amstelveen met Nicolaas Behoort blijft nog enige tijd in Sumatra zoals blijkt uit de brieven die schepen, die na juli uitvaren, mee krijgen voor Nicolaas. Hij komt tot in 1631 varend langs de kust van Sumatra voor en heeft zijn zaken zo te zien goed voor elkaar.
Toch blijkt Nicolaas op 21 november 1636 in Utrecht begraven te worden, slechts een paar dagen nadat hij het overlijden van zijn zoon heeft aangegeven. Waarom kwam hij terug? Hij zou zijn betrapt op illegale handel. In augustus 1631 werd hij opnieuw naar west-Sumatra gezonden met het schip de Bommel. Hij kreeg twee onderkoopmannen in opleiding mee en die hadden bij terugkomst in februari 1632 een boekje open gedaan over zijn “ongetrouwigheid” en “eygenbaetsoeckentheyt”.
Ondanks dat de Bommel vol met lading terug gekomen was, waren toch al de bezittingen van Nicolaas in beslag genomen want hij had vrijwel geen goud mee terug genomen en de andere kooplieden wisten zeker dat hij wel een grote hoeveelheid goud had gekocht. Ze verklaarden ook dat hem allerlei gunsten verleend waren door de diverse handelaren. Zijn boekhouding was niet erg doorzichtig en bestond uit allerlei kattenbelletjes. Voldoende redenen om hem in het gevang te zetten. Toen ook nog eens een van zijn slaven met het verhaal kwam dat er diverse partijen goud en sieraden waren begraven in zijn huis waren de rapen gaar. Jammer genoeg is het niet duidelijk of hij ooit in staat van beschuldiging is gesteld en zo ja wat dan zijn straf was. In het beste geval zijn dan zijn spullen deels verbeurd verklaard en is hij zonder gage terug gestuurd naar Nederland. Het straffen van dit soort overtredingen lijkt onderhevig te zijn aan een volkomen willekeur. Het is duidelijk dat het leven van Nicolaas Behoort niet liep zoals behoort.
Bronnen:
Regionaal Archief Gorinchem: dtb, Oud Rechtelijk Archief 137, 138, 547, 605, 607, Oud Notarieel Archief 4016
Het Utrechts Archief: dtb, Oud Notarieel Archief U001a003 23, 43 , UO55a001 377
Nationaal Archief: VOC 1.04.02.1078 (lidmaten Batavia), 1080.
Stadsarchief Amsterdam, poorter boeken
Colenbrander, H.T.: Coen, bescheiden omtrent zijn bedrijf in Indië : III 956, V 446, 447, 481-484, 540, 573, 640, 734-736, 739
Coolhaas: Generale Missieve GG en Raden Deel 1 GS 104 p 305-306 2 februari 1632
Daghregister Batavia 1631
Yzerman J.W.: Cornelis Busero te Bantam 1616-1618: blz 169
http://resources.huygens.knaw.nl/das/detailVoyage/91280.
© Valentine Wikaart – Derkzen, januari 2021