" Deze herfstdag in 1864 was zo mooi begonnen maar langzaam maar zeker veranderde het weer en werd het landschap gehuld in een deken van mist. Een koets rolde over de, met hoge bomen omzoomde, verharde weg tussen Antwerpen en Amsterdam. Tot nu toe was de reis voorspoedig gegaan maar bij het naderen van het veer in Sleeuwijk leek het niet meer zo vanzelfsprekend dat het reisdoel, de stad Gorinchem, die dag nog gehaald zou worden. Bij de veerstoep heerste een bijna onnatuurlijke stilte. Boven aan de dijk stond een logement. De koetsier werd daarheen gestuurd om na te vragen of er die dag nog gevaren zou worden. De vrouw in de koets zat knorrig voor zich uit te kijken. Op deze tegenslag had ze niet gerekend. Onwillekeurig gleden haar ogen langs het bord waarop de tarieven van het veer aangegeven stonden.
- Voor iedere persoon te Sleeuwijk wonende telken reize 6½ cent het zij ginds of terug.
- Van elke persoon geen inwoner zijnde 10 cent.
- Kinderen de halve prijs.
- Vette varkens 15 cent per stuk
- Magere varkens en kalveren 5 cent.
Eigenlijk was het geen wonder dat er zo vaak gekibbel was tussen de veerbaas en zijn klanten want wie bepaalde wat vet of mager is?
De stilte werd doorbroken door het klokgelui uit Gorinchem. Zo dicht bij maar een rivier te ver. De koetsier kwam terug om te vertellen dat er die dag niet meer gevaren zou worden. De logementhouder had hen onderdak aangeboden voor de nacht. De, met vitrage behangen, ramen van de gelagkamer straalden het zachte licht van petroleumlampen uit. Met tegenzin stemde ze toe: er zat weinig anders op.
Op weg naar een plaatsje op de groene bank bij de kachel, wierp de vrouw een blik in de spiegel. Gelukkig had ze niet te erg geleden onder de reis en zag ze er nog toonbaar uit. Johannes van 't Sant, de logementhouder, stond bij zijn buffet zijn kristalen glazen te poetsen. Achter hem op zijn toonbank stonden talloze karaffen gevuld met allerhande likeuren. Op haar verzoek bracht hij haar een kan chocolade en liet een maaltijd bereiden voor haar, haar meid en koetsier.
Ondertussen had de koetsier de koets van de dijkhelling afgereden naar de stalling. Een grote nieuwe schuur bood voldoende ruimte om de koets binnen te stallen. Hij verzorgde de paarden en zette ze in de boxen, waar zij met luid gehinnik begroet werden door de 3 paarden van de logementhouder. Daarna ging hij voor het tuig zorgen en borg dit weg in het tuigkamer in de schuur. Samen met de meid sjouwde hij de bagage van hun mevrouw naar het logement. Mevrouw kon slapen in een kamer op de begane grond en voor de meid was een plaatsje op de voorkamer waar 5 ledikanten stonden, afgescheiden door gordijnen, ieder met een eigen beddetafel en een waterpot. Voor een meid eigenlijk wel een heel chic onderkomen. Men had de kamer wat gezelliger gemaakt door een vloerkleed neer te leggen en er hingen zelfs twee schilderijen aan de wand. Mevrouw sliep natuurlijk apart in een echt bed met matras en kussens. Het was van zelfsprekend dat zij dekens had. Maar och daar was de meid toch niet aan gewend. Zij was altijd nog stukken beter af dan de koetsier die bij de paarden sliep. Nadat de nachtspullen van Mevrouw klaar gelegd waren ging ze samen met de koetsier de gelagkamer opzoeken. Ze gingen niet vaak op reis en thuis zou ze er niet over piekeren om een gelagkamer binnen te gaan maar reizen maakte echter alles anders. In de gelagkamer kregen ze een plaatsje aangewezen aan één van de vier tafeltjes die er stonden. Wat zou haar vriendin opkijken als ze haar zou vertellen van dit avontuur. Ze besloot alles goed in zich op te nemen zodat ze het in geuren en kleuren aan haar kon vertellen. Er hingen wel drie lampen aan het plafond en buiten de spiegel hingen er vier grote schilderijen aan de muren. Mevrouw zat aan een aparte uittrekbare tafel te eten van mooi porselein en kristal. Omdat deze wat verder van de kachel stond dan de bank had ze een vuurcomfort gekregen voor onder haar voeten. Vlak achter haar stond zowaar ook een grote vogelkooi met een vogel erin. Eigenlijk had ze het daar niet zo op. Een vogel hoort niet in een kooi, maar lekker vrij buiten. Ze bedacht dat ze net ook in een naast gelegen winkel vogels in kooien had zien staan. Mensen hebben nou eenmaal rare gewoonten. Het meest dominerende in het hele vertrek was het grote biljard. Ze had er wel eens meer één gezien, maar begreep niet dat die ballen nou persé van ivoor gemaakt moesten worden. Tegenwoordig was het zelfs modern om met drie ballen te spelen. Ze rilde even bij het idee toen ze dacht aan al die olifanten. De mannen rond het biljard hadden plezier, en regelmatig moest Johannes van 't Sant naar de wijn- of bierkelder om nieuwe voorraad te halen. Bij het binnenkomen was ze door het onderhuis gekomen en had de voorraad zien staan. Ze schatte dat er wel meer dan veertig flessen wijn lagen en wel 150 kruikjes bier. Dat kregen ze vandaag niet meer op. Ze was nog even de keuken binnen gelopen toen ze warm water nodig had voor Mevrouw's kruik. Ook de keuken was rijkelijk gevuld, maar de meiden hadden wel erg zitten mopperen. Ze hadden vandaag de zolder opmoeten ruimen. 150 stoelen, 5 bedden en ledikanten en een berg kleinere rommel hadden ze heen en weer lopen sjouwen. Dan had zij het vandaag toch een stuk makkelijker gehad.
Haar blik viel op de klok aan de wand. Mevrouw zou zo wel naar bed willen, het was een lange dag geweest."
‘Hé Mam, je zou al een half uur geleden naar boven zijn gekomen om voor het eten te zorgen, ik heb honger.’ Met een boze blik in haar ogen staat mijn jongste dochter voor me. Verbaasd kijk ik haar aan, is het al zo laat? ‘Die stapel papieren had je daar straks ook al in je handen, wat is dat?’
vraagt ze, nog steeds een beetje boos. Ik glimlach wat schaapachtig. ‘Dat is de boedelbeschrijving van het Logement van Johannes van 't Sant aan het veer in Sleeuwijk. Toen hij in oktober 1864 overleed hebben ze precies genoteerd wat er in zijn huis stond. Ik probeerde me voor te stellen hoe het eruit heeft gezien. Moet je kijken wat er in de gelagkamer stond.’ Enthousiast begon ik voor haar op te sommen: ‘een biljart, een groene bank, een vogelkooi, er hingen 4 schilderijen aan de muur en er waren drie lampen.’ ‘Ja, ja,’ onderbrak zij mij. ‘Dat is allemaal al zo lang geleden ik wil nu eerst eten. Trouwens een van de stoelen bij de eettafel is zojuist kapot gegaan, ik weet niet hoe dat komt.’ ‘Maakt niet uit’ zeg ik, ‘er staan er toch nog 150 op de zolder.'