Van ’s-Heerendijck tot Hoogstraat.

 

Eigenlijk kan een verhaal over de Hoogstraat overal over gaan. Het is dé straat waarin zich de hele geschiedenis van Werkendam laat spiegelen. Hier stonden de belangrijkste gebouwen, woonden aanvankelijk de meeste mensen en was dus altijd van alles te doen. Er kunnen verhalen verteld worden over feesten en over rouw, over (on)gehoorzaamheid, ruzies, liefdes, ziektes, verwoestingen en opvolgende op- en herbouw, veranderende zeden en gewoonten, handel en wandel. In alle gevallen gaat het over mensen, of ze nu bewoners of passanten waren. Mensen van vroeger die de straat van nu niet meer zouden herkennen als die van hen en zich mateloos zouden verbazen over onze zeden en gewoonten. Die zich nooit een voorstelling hebben kunnen maken van onze samenleving die zo ver in de toekomst lag. Wij zijn bevoorrecht dat wij de mogelijkheid hebben terug te kijken op hun samenleving en op hun straat, ook al zouden wij die net zo min herkennen en soms niet begrijpen.

 

 

Oud of heel oud

 

Ondanks dat door de moderne techniek steeds meer archieven toegankelijk worden, zijn we het er met zijn allen nog steeds niet over eens wanneer Werkendam gesticht is. Globaal zijn daar twee verschillende opvattingen over. De eerste gaat uit van een stichtingsdatum voor 2 mei 1064. Op die datum bevestigde Koning Hendrik IV de kerk van Utrecht in het bezit van haar goederen die haar door de Hollandse graaf Dirk III en zijn zonen ontnomen waren waaronder quod est iuxta Wirkenemunde [i]. De naam is te verklaren als een versterkte verhoging (monde-, of munde-) in het landschap langs De Werken wat weer in zou houden dat Wirkenemunde veel ouder moet zijn dan 1064 omdat het riviertje De Werken al rond 800 na Christus vervallen is tot een dode tak van de Maas. De originele akte van 1064 is verloren gegaan, er rest alleen nog een afschrift van latere datum. Volgens de geleerden zou dit afschrift een begin 12de eeuwse falsificatie zijn maar sinds enige tijd is men meer geneigd om het toch als “echt” te beschouwen. In theorie staat dan nog niet vast dat Wirkenemunde op de zelfde plaats lag als het hedendaagse Werkendam maar het zou ook zo maar kunnen kloppen. De tweede opvatting is dat bij de aanleg van de ringdijk rond de Groote Waard omstreeks 1230 een dam wordt geplaatst in de monding van voornoemd riviertje (de Werkendam). De afsluiting van De Werken vormt een onderdeel van het gigantisch bedijkingsproject, hoofdzakelijk geïnitieerd door de graven van Holland. Door plaatsing van een dam in De Werken is de aaneenschakeling van de Dordtse Waard en de Woudrichemmerwaard gerealiseerd. Zeker is dat de Hoogstraat, als dijk, onderdeel uitmaakte van de ringdijk rond de Groote Waard. Of het nu 800 of 1000 jaar geleden is, maakt voor de gemiddelde inwoner helemaal niets uit. Eén ding is zeker. De eerbiedwaardige leeftijd is het dorp en met name de Hoogstraat niet aan te zien.

De oudste vermelding van Werkendam, door mij gevonden, is uit 1290. Willem II van Horne, Heer van Altena, bepaalde toen dat de bewoners van een aantal dorpen uit Altena niet hoeven te helpen bij het maken van de Merwededijk in Altena en van de dijk tussen Werkendam en Veenregrave.[ii]

Willem ver Mergrietensoene kreeg al in 1283 van zijn vader Willem, Heer van Brederode, een leenbezit te Houweningen en Barendrecht; op 17 september 1317 beleent Didderic Heer van Brederode zijn broer Willem ver Mergrietensoene met alle tienden die hij (Didderic) heeft in het ambacht alsmede met een deel in Werkendam te versterven op Willems oudste wettige zoon of bij ontstentenis van het mannelijk geslacht op zijn oudste wettige dochter, dan wel hun nakomelingen[iii]. Gebeurtenissen waardoor we weten dat Werkendam bestaat, maar meer ook niet. Een klein inkijkje in het dorp kunnen we nemen in 1353. Zoals in veel gevallen moeten we ook dit zoeken in papieren die betrekking hebben op de afwikkeling van erfenissen. Het betreft de nalatenschap van de ambachtsheer van Werkendam, Ridder Herbaren van Riede . Herbaren (ovl. 1353) had hier zijn burcht staan en, hoewel zijn naam niet in de Nederlandse geschiedenisboeken voorkomt, was hij, als Baljuw van Zuid Holland, wel degelijk een man van invloed en macht in zijn tijd. Hij was ook Heer van Pendrecht en het is niet ondenkbaar dat hij afwisselend in Pendrecht en Werkendam de burchten bewoonde.

Het dorp was klein, maar toch had het de belangrijkste voorzieningen. Aan de oostelijke grens stond de kerk met aan de oostzijde daarvan een lange weg, omgeven met bomen, recht naar het zuiden, genaamd de Wierinxcwal. Deze weg vormde de grens met De Werken en ging verloren met de St. Elisabethsvloed, waarna daar het Kerkewiel ontstond. Aan de westkant van het dorp stond de molen. Ook die was het eigendom van Ridder Herbaren en werd expliciet genoemd in zijn testament[iv]. Omdat we weten dat de molen eeuwenlang op de zelfde plaats heeft gestaan, is de toenmalige begrenzing van het dorp ook makkelijk te herleiden, waarbij we er voor het gemak even van uitgaan dat het ook zo voor de St. Elisabethsvloed het geval was.

 

 

Rampen en geldgebrek

 

De St. Elisabethsvloed in 1421 en de daarop volgende dijkdoorbraak in 1422 veranderden de situatie van Werkendam volledig. Niet alleen werd het dorp afgesneden van zijn hoofdstad Dordrecht maar ook alle landerijen van het dorp werden overspoeld waarbij alleen het stukje dijk, waar de huizen rond gesitueerd waren tussen de molen en de kerk, gespaard bleef. Joost Potter uit Hardinxveld vertelde in 1521, hij was toen 83 jaar, dat hij in zijn jeugd vaak ging logeren bij zijn grootouders en zijn ooms en tantes in Werkendam en dat achter de huizen langs de dijk maar een strook grond bewaard was gebleven van amper 20 tot 30 meter. Daarna kwam de vlakte water die vaak veranderde in een wilde zee[v]. De bewoners van toen waren niet erg te benijden. De wuivende korenvelden, waardoor de streek zo beroemd was geworden, waren veranderd in grauw water en zo zonder enige inkomsten zal de bevolking wel tot grote armoede zijn vervallen. Toch zie je naar gelang de eeuwen verstrijken en de gronden rond het dorp weer aanslibben, de bevolking weer groeien. Langs de dijk komen nieuwe huizen voor de langzaam groeiende bevolking en van mensen van buitenaf.

Aanvallende of rondzwervende legers van de Geldersen, Spanjaarden, Fransen, Kozakken, Engelsen en Duitsers, om er maar eens een paar te noemen, trokken door de eeuwen plunderend en brandstichtend over ’s-Heerendijk zoals de Hoogstraat op zijn deftigst genoemd werd. Na hun aftocht was een aantal huizen doorgaans wel aan vervanging toe. Dorpsbranden en overstromingen hebben ook hun tol geëist. Zeker de eerste honderden jaren zullen de huizen over het algemeen van hout geweest zijn, tot ver in de achttiende eeuw stonden er zelf nog rieten huizen aan de Hoogstraat. Met de komst van soldaten, die hier gelegerd liggen tijdens de Tachtigjarige oorlog, zou je verwachten dat er weer wat handel kwam, de herbergen deden in ieder geval goede zaken. Soldaten die uitgediend zijn, bleven nogal eens hangen in de armen van een Werkendamse deern. Ook voor hen waren woningen nodig en Werkendam breidde voorzichtig uit langs de Ka en over de haven.[vi] Veel ruimte was er niet. Aan de noordzijde van de straat worden woningen achter elkaar gebouwd en ontstaan steeds meer steegjes die naar de haven lopen. Steegjes die officieel van de huiseigenaren zijn van de huizen aan de zuidzijde van de straat. Het is hun weg naar de haven voor water of de aanlegplaats van hun schip. Maar het is het geen vetpot en, afgaande op de smeekbede om uitstel en afstel van het betalen van de jaarlijkse belasting, lijkt schraalhans Werkendam als vaste woonplaats te hebben gekozen. Terwijl heel Holland zuchtte onder de gevolgen van de Tachtig jarige oorlog, werd Werkendam, en daarmee de Hoogstraat, nog extra getroffen door een aantal rampen van omvang. In 1611 wordt het dorp getroffen door een grote dorpsbrand. Mede hierdoor lopen de protesten tegen de belasting zo hoog op dat de hoge heren uit Den Haag besluiten om Mr. Daniel van Vyanen opdracht te geven om een kaart te maken van Werkendam met daarop alle landen, gorzen, kooien en watertjes en wat dies meer zij om een idee te krijgen van alle protesten tegen de belasting.[vii] Op 13 maart 1619 breekt er weer een brand uit die grote schade aanricht in het dorp. De Staten van Holland laten zich vermurwen en besluiten om een subsidie ter beschikking te stellen om uit te delen onder de allerarmsten en op 4 september 1619 wordt besloten Barend Jansz, de bode van Werkendam en de pachter van de wijnen, fl 184,00 kwijt te schelden die hij nog schuldig is vanwege de brand die hem en de burgers van Werkendam “’t haerder ruïne is overkomen” [viii]. De verf op de nieuwe panden is nog maar amper droog als de Hoogstraat totaal overlopen wordt door soldaten tijdens het beleg van Breda in 1625. De schade is opnieuw weer zo groot dat de Staten van Holland al vanuit zich zelf beslissen dat Werkendam over 1626 geen belasting hoeft te betalen. Het wordt daarna rustiger in het dorpje en als in 1632 de huizen geteld worden komt men tot 132.

 

 

Zaterdag 20 juli 1641.

 

Het was een koel en nat voorjaar, dat van 1641, en de zomer was droog, ook al is de echte zomerwarmte ver te zoeken [ix]. Op 20 juli stond er een sterke zuid westen wind. Op de hoek van de Molenstraat en de Hoogstraat, waar nu in 2011 de Vishandel Struijck zijn onderkomen heeft, stond anno 1641 de “Swarte Leeuw”. Naast de Swarte Leeuw hadden de visser Cornelis Corneliszn. Oude Heer en zijn tweede vrouw Oeijken Claasdr. vier huizen naast elkaar gehad inclusief de daar tussendoor lopende gruttebrijsteeg. Ze waren recent overleden en het huis waarin ze zelf gewoond hadden, stond nog leeg. Achter het huis stond een schuur en deze raakte in de brand. Met man en macht werd geprobeerd het vuur te blussen en de schuur neer te halen, maar het vuur sloeg, door de sterke wind, over naar het achterhuis van Adriaen Jansz Cloots. Al snel bleek er geen houden aan. Als een razende roeland trok het vuur een vurig lint door het dorp, alles verwoestend wat het op zijn weg tegen kwam. In een klein uurtje tijd waren 64 van de ca. 120 woningen en evenveel achterhuizen en schuren in Werkendam verwoest, de bewoners ontredderd en zonder huis, huisraad en persoonlijke bezittingen achterlatend. In De Werken vielen ook nog eens 18 huizen ten prooi aan de vlammenzee. Het moet wel een heel triest gezicht geweest zijn. De kerk en de pastorie waren gespaard gebleven en werden gebruikt als eerste onderdak voor alle getroffenen en de droevige restanten van hun huisraad. Op de zondag kon er dan ook geen dienst gehouden worden in de kerk, te meer omdat overal nog rokend en smeulend hout, turf, hooi en riet lag en men zich bezig moest houden met het nablussen. De kerk houdt zich al snel bezig met het collecteren van gelden voor de herbouw van het armenhuis en de school en op 25 juli besluit de kerkeraad de hulp in te roepen van omliggende steden Dordrecht, Rotterdam, Gorinchem em Schoonhoven. Op 26 en 27 juli zijn de predikant Schevenhuisen en de ouderling Bastiaen Stoffels naar Dordrecht gegaan en op 1 augustus konden ze terug gaan om een bijdrage van fl 1.000,00 in ontvangst te nemen. Besloten werd dat hiervan fl 500,00 gebruikt zou worden voor de herbouw van de school en de rest voor het armenhuis en als onderstand voor een aantal armen zou worden aangewend. Al op 25 augustus was het bestek klaar voor het armenhuis dat zou worden opgebouwd op de fundamenten van het afgebrande huis. Crijn Wouters vroeg fl 75,00 voor het timmerwerk en Jan Peterszn van Waalwijk nam het metselwerk aan voor fl 110,00. Begin september kon de dominee ook nog fl 500,00 gaan halen in Rotterdam, die volgens het besluit van de kerkeraad op 20 oktober werden gebruikt voor de herbouw van de school[x]. Nergens is uit op te maken hoe het de gewone bevolking is gegaan na deze ramp. Maar aanwijzingen laten zich misschien afleiden uit andere bronnen. Normaliter werden in de kerk van Werkendam gemiddeld 3 tot 4 kinderen in de maand gedoopt. Ca. 40 weken na 20 juli is het ongewoon stil met dopen. Op 18 april (39 weken na dato) werd Dirck Cornelisse Febris gedoopt, op 18 mei, 43 weken na de brand werd Hendrick Ariense Braspenningh ten doop gehouden en na 45 weken Thomas Willemse Quantis. Daarna neemt het aantal dopen weer zijn normale loop. Werden er in 1640 nog 4 huizen verkocht, van 1641 t/m 1644 verwisselde er geen enkel huis van eigenaar. Daarentegen werden in 1642 en 1643 10 lege erven verkocht . Op 3 september 1645 breekt er weer een brand uit maar nu in de Calesstraat (tegenwoordig de Keizerstraat). Ondanks dat men met de leren emmers een poging onderneemt om de brand te blussen kan men niet voorkomen dat er 5 huizen afbranden. Het zou nog tot 1723 duren voor er een echte brandspuit in het dorp kwam.

 

 

‘s- Heerendijk, ’s-Gravendijk, Straat?

 

De naam ’s-Heerendijk was heel toepasselijk. Ten eerste woonde de Heer van Werkendam daar natuurlijk aan in die mooie burcht maar ook de naam ’s-Gravendijk komt veelvuldig in officiële papieren voor. Ook heel verklaarbaar omdat de ringdijk rond de Groote Waard, waar de Hoogstraat deel van uitmaakte, aangelegd was en onderhouden werd door de Graaf van Holland. Voor veel Werkendammers waarschijnlijk veel te deftig en omdat er lang maar één straat was, voldeed de naam “Straat” ook en was al een begrip tegen de tijd dat er andere straten in het dorp kwamen. Pas in 1818 wordt voor het eerst in een transportakte de naam Hoogstraat gebruikt. Het zou nog tot vlak voor de Tweede Wereldoorlog duren voor dat de Gemeente de straatnamen officieel zou vaststellen en er vaste huisnummers kwamen.

 

 

Handel en koopmanschap

 

Archieven van Werkendam zijn pas vanaf rond 1623 bewaard gebleven en dan ook nog maar beperkt. Het is dus niet makkelijk om iets aan de weet te komen van de toenmalige bewoners. Velen zullen nooit een spoor achtergelaten hebben in de archieven en zijn dus ook niet meer traceerbaar. Van de meeste bewoners is tot 1811 niet te achterhalen hoe ze hun geld verdienden. Een verhaal over iemand met een winkel berust dus ook op louter toeval of veel onderzoek.

 

Ruzie om een raam

 

De oudst bekende winkel is in 1636 van Ariaentgen Diercxdr., weduwe van Govert Pieters. Zij verschijnt in februari 1636 voor schout en schepenen van Werkendam om de erfenis te regelen van wijlen haar man. Met haar schoonfamilie komt zij overeen dat zij in het bezit blijft van alle goederen waaronder haar “winckel en coopmanschap” en dat zij als tegenprestatie haar schoonfamilie 75,00 gulden zal betalen en al haar mans kleren aan hen zal overhandigen. Waar die winkel stond en wat voor nering zij had, wordt niet duidelijk. Meer geluk hebben we als er in mei 1659 onmin ontstaat tussen Jan Stevense Krielaert en Cornelis Isbrantsen de Vries. Jan Krielaert heeft in november 1650 zijn huis verkocht aan Cornelis de Vries voor fl. 2.000,00. Cornelis had geen geld om het pand te betalen en is met Jan overeengekomen dat hij fl. 1.000,00 onmiddellijk zal betalen en de andere fl. 1.000,00 gedurende tien jaar in gelijke delen van fl. 100,00. [xi] Daarnaast komen zij nog mondeling overeen dat Jan en zijn vrouw Maeijke gedurende de rest van hun leven een deel van het huis, namelijk de achterkamer, mogen blijven bewonen. Nu, in 1659, is daar grote ruzie over ontstaan waarbij de kerkenraad probeert te bemiddelen. Eerst wordt Jan verhoord. Hij verklaart het huis verkocht te hebben maar dat onder het uitdrukkelijk beding dat hij van dat huis (anno 2011 ongeveer Hoogstraat 20) het gebruik van het venster aan de straat tot verkoop van fruit en moes had, samen met de afhang, de halve kelder, de kelderkamer en een gedeelte van het achterhuis. Daarna mag Cornelis zijn verhaal komen doen. Deze is echter zo boos dat volgens hem de enige optie is dat Jan en Maijke vertrekken naar een ander (huur)huis, over een andere oplossing wil hij niet eens praten. Hij is bereid om daarvoor diep in de buidel te tasten want hij belooft meteen een huurprijs tot vierentwintig gulden per jaar voor ze te betalen. Als ze maar vertrekken. Maar Jan wil zijn winkel niet verplaatsen. De kerkenraad probeert de zaak te sussen en door het horen van getuigen zich een beeld te vormen van wat de beste oplossing zou kunnen zijn. Cornelis is dan wel eigenaar van het huis maar hij heeft het nog niet afbetaald aan Jan, bovendien zijn er getuigen die vertellen dat de vrouw van Cornelis hen verteld heeft over de onderlinge regeling. Uiteindelijk lijkt het de kerkenraad het verstandigste dat Jan, ondanks dat hij sterker staat, het aanbod aanneemt van Cornelis dat hij een ander huis voor hem zal huren. Jan wil er niet van horen. Hij wil wel genoegen nemen met minder ruimte maar hij gaat het huis niet uit. De kerkenraad is hoogst ongelukkig met deze situatie en komt er regelmatig op terug bij de heren, die hun hele omgeving bij hun ruzie lijken te betrekken. De sfeer wordt er in het dorp niet beter op en de kerkenraad vraagt zich vertwijfeld af hoe je bij elkaar kunt blijven wonen als je zulke onmin hebt. Uiteindelijk verschijnen de beide echtparen in december 1659 samen bij de kerkenraad en blijkt alles weer koek en ei te zijn [xii]. Hoe lang Jan Krielaert zijn groentewinkel is blijven runnen is niet bekend. Cornelis de Vries ging in 1693 failliet en moest zijn pand verkopen voor fl. 750,00.[xiii]

 

Regelzucht

 

Zuchten de tegenwoordige winkeliers over het aantal regels, verordeningen en administratie waar ze aan moeten voldoen, ook heel vroeger kwam een aantal neringdoenden die producten verkochten waarop belasting geheven werd of onder toezicht stonden, daar niet onderuit. Eén van de beroepsgroepen die al heel vroeg aan allerlei regels moest voldoen was die van de bakkers. Er bestonden reglementen waarin precies voorgeschreven werd hoe zwaar de verschillende broden moesten zijn, waaruit deze moesten bestaan en vanaf welk tijdstip de bakker op zijn hoorn mocht blazen ten teken dat hij vers brood had. Een broodbakker moest zich bij zijn brood houden, een koekbakker bij zijn koek en zonder speciale toestemming hadden zij zich verre te houden van andere producten die voor ons zo normaal zijn bij de hedendaagse bakker. Ook bij de slagers, toentertijd slachters genaamd, was een strikte scheiding van varkens-, rundvee-, en paardenslagers. Voor vers, gezout, en gerookt spek was ook een apart admissie (vergunning) nodig. Bij de tappers moest je zijn voor een hartversterkertje. De meesten onder hen mochten bier, wijn en gedistilleerd water verkopen maar voor het verkopen van brandewijn en meede (een honingwijn) moest je een extra vergunning hebben terwijl maar een enkeling ook gerechtigd was tot de verkoop van azijn. Om dit allemaal bij te houden, legden de dorps- en stadsbesturen registers van Admissie aan. Zij geven een goed beeld van dit deel van de middenstand maar helaas zijn die van Werkendam pas bewaard vanaf 1750. Willen we weten wie er zich voor die tijd bezig hielden met dit soort werkzaamheden, dan moeten we gaan zoeken naar vermeldingen van beroepen in bijvoorbeeld de transportakten van huizen of de boedelinventarissen die, na het sterven van sommige mensen, opgesteld werden door schout en schepenen, in de hoop een spoor van een winkel tegen te komen. Het aantal bronnen voor Werkendam is niet groot maar een paar “verhalen” springen er uit.

 

Grietje van de meubelwinkel

 

In maart 1659 kloppen schout en schepenen aan de deur bij Grietje Ariens. Zij is pas weduwe geworden van Pieter van der Maes. Waarschijnlijk komen zij op haar eigen verzoek om een aantal zaken goed te regelen. De heren maken een keurig overzicht van alles wat in het huis staat, ligt en hangt. Het toont een bescheiden vrouwengarderobe en sobere inrichting, wat gouden ringen, zilveren snuisterijen en acht boeken. Aan het eind van de opsomming staat dat ”alle verdere meubele goederen als winckelwaeren staan” . Ze is dus de eigenaresse van een woninginrichtingszaak. Het blijkt dat haar twee “swaegers”, in dit geval worden hiermee haar schoonzonen bedoeld, een schuld bij haar hebben. Ook hebben deze dochters al hun vaderlijk erfdeel gehad. Daarom bepaalt zij dat deze kinderen niets uit haar erfenis mogen ontvangen alvorens zij hun schulden aan de boedel hebben voldaan. Verder is haar hele erfenis, en dus ook de winckelwaer, voor haar ongehuwde dochter Cornelia die in ruil daarvoor moet beloven haar moeder voor de rest van haar leven te onderhouden en alimenteren in kost, drank en kleding zoals verwacht mag worden van haar staat en gelegenheid. Grietje zorgt dus op deze manier voor haar oudedagvoorziening [xiv]. Een veelvuldig voorkomend verschijnsel tot aan het eind van de negentiende eeuw.

 

Gabriel Keijtens de glasmaecker

 

Een beroep dat in Werkendam al vroeg voorkomt is dat van glazenmaker. Een glasmaker was meestal behalve glaszetter ook glasblazer en bewerker van glas-in-lood. Door de boedelbeschrijvingen weten we meestal wel hoeveel vertrekken een huis had en wat er allemaal in stond. Aan de hand van een enkele oude kaart is voorzichtig af te leiden hoe de huizen er ongeveer uit gezien zullen hebben, maar wat voor ramen er in die huizen zaten is niet bekend. Vaak zullen dat tot ver in de achttiende eeuw gebrandschilderde en/of glas-in-lood ramen geweest zijn en daarvoor had je een glazenmaker nodig. Opvallend is, dat, van de 4 glazenmakers die teruggevonden zijn, er maar één oorspronkelijk hier vandaan komt. Jacob Corsten die in 1640 hier de glazenmaker was, kwam van origine uit Coulil in het Land van Luijck, Jurrien Michiels was hier als soldaat terecht gekomen, maar zijn wieg had in Antwerpen gestaan en van Gabriel Keijstens is de geboorteplaats onbekend. Matheus Verboom was hier in 1744 wel geboren. Hij werd aanvankelijk glazenmaker genoemd maar in 1805 is hij ook Meester. Verver. Een combinatie die ons bekend voor zal komen. Onverklaarbaar is het dat hij in 1806 voor schout en schepenen de eed aflegde als vlees- en spekverkoper. Gabriel Keijsters was glazenmaker en wordt voor het eerst als zodanig genoemd in een rekening van de kerkmeesters in 1742 als hij voor hun rekening de glazen (ramen) hersteld. Hij kocht in oktober 1739, voor fl. 310,00, het voorste gedeelte van een huis, lopende tot aan de bedstede in het achterste gedeelte van het huis en het bijbehorende erf. Het huis aan de ‘s-Heerendijck, op de grens met De Werken, was aanvankelijk van Lambert Visser maar die was ondertussen gestorven en zijn weduwe kon zo in het achterste deel van het huis blijven wonen. Gabriel is getrouwd en laat tussen 1742 en 1748 vijf kinderen dopen in Werkendam. Wat er precies met het gezin gebeurt, blijft vooralsnog duister maar in 1752 heeft het hele gezin, met achterlaten van alle bezittingen, het dorp verlaten. Op verzoek van een procureur uit Rotterdam maakt de schout op 11 juli een inventaris op van alles wat er in het huis staat, ligt en hangt. Naast al zijn glazenmakersgereedschap is er nog zoveel huisraad in het huis aanwezig dat je het idee krijgt dat ze alleen met medeneming van het allernoodzakelijkste zijn vertrokken. Op 13 juli wordt het huis al verkocht voor fl. 520,00. Ook alle inboedel wordt in het openbaar verkocht.[xv] Het heeft er alle schijn van dat hij op de loop is gegaan voor schuldeisers. In het midden van de achttiende eeuw komt het heldere glas, zoals wij dat kennen, langzaam maar zeker ook op het platteland voor. In een heel enkel geval vindt je in de stukken terug dat bij de verkoop van een huis de glazen (ramen) niet mee verkocht worden. Het zal in zulke gevallen om het, dan nog hele bijzondere, heldere glas gaan. Het is dus waardevol genoeg om het mee te nemen naar een volgende woning of apart te verkopen. Achter die ramen hingen overigens maar in een heel bijzonder geval gordijnen. De gordijnen die eventueel in huis waren hingen in de meeste gevallen rond de bedden en boden daardoor enige privacy. Aparte slaapkamers komen we in die tijd nog niet tegen. In alle vertrekken van de huizen die genoemd worden , groot of klein, staan wel één of meerdere bedden. Ook waren die ramen in de meeste gevallen in de avond donker. Uit al de boedelbeschrijvingen blijkt dat er in de meeste huizen maar een paar blakers aanwezig waren. Met de kippen op stok zal het motto voor veel Werkendammers geweest zijn.

 

Koffie, thee, chocolade.

 

Nadat in Holland in de steden het koffie, thee en chocolade drinken werd geïntroduceerd, duurde het een aantal decennia voor het ook op het platteland algemeen geaccepteerd werd. Ook in Werkendam deed deze nieuwigheid zijn intrede en werd al snel gemeengoed. Thee- en koffiekopjes van aardewerk en allerlei vormen van porseleinen kopjes zoals Chinese, Japans en het wat grovere uit Delft, worden dan ook in de boedels van na 1700 in ruime mate aangetroffen. De entree van chocolade liet wat langer op zich wachten. Zonder de prijzen van de koffiebonen uit die tijd te kennen, kan toch gezegd worden dat het op zijn minst opmerkelijk is dat de boedel van herbergier Huijbert Versluis, na zijn overlijden in 1751, nog een rekening moet betalen van fl 141,00 voor geleverde koffiebonen aan een koopman uit Dordrecht [xvi]. Dat Huibert niet alleen veel koffie schonk blijkt ook de rekening van Van Duuren uit Dordrecht. Hij krijgt nog fl 262,00 voor geleverde jenever.

 

Een dynastie

 

Arie Verdoorn wordt genoemd als herbergier en winkelier en in 1750 heeft hij zich in laten schrijven als verkoper van droge koffie, thee en chocolade en kramer van zout en zeep. Mogelijk verkocht hij dat al lang. Hij heeft de zaak van zijn ouders overgenomen. Er lijkt hier sprake te zijn van een familiebedrijf dat al lang bestaat. De grootmoeder van Arie, Neeltje Nederveen, komt in 1643 vanuit Dussen naar Werkendam om met grootvader Arien Verdoorn te trouwen. Van haar vermelden de bronnen al rond 1650 dat ze winkelierster is. Uit het huwelijk zijn 5 kinderen bekend waarbij het van 3 kinderen vaststaat dat zij winkelier waren. Cornelia was de oudste. Zij trouwde de waard van de Goecoop, Cornelis Lambersten de Gelder, maar als zij in 1712 overlijdt laat zij een desolate boedel na. De schulden waren dus groter dan de baten. Zoon David wordt niet genoemd als winkelier maar laat bij zijn overlijden in 1691 zijn vrouw en kinderen een huis annex winkel na. Zoon Cornelis wordt wel weer als winkelier genoemd en als zijn weduwe, Johanna Cloots, in 1736 haar testament opmaakt, vermaakt zij haar zoon Arien het huis en de winkel, door haar en haar zoon bewoond (anno 2011 het tweede huis in de Kruisstraat die toen soms ook zo genoemd werd)[xvii]. Zij stierf in april 1740 en werd 22 april 1740 in de kerk begraven. Arie heeft gedurende zijn leven zijn handelsgeest zijn werk goed laten doen en hij sterft in 1751 als een welvarende ongehuwde man. Niet alleen had hij vijf huizen in Werkendam en De Werken hij had ook diverse mensen geholpen door middel van het verstrekken van hypotheken en leningen en had geïnvesteerd in een schip. Tal van dorpsbewoners stonden bij hem meer of minder in de schuld omdat ze kleine bedragen hadden geleend of hun winkelwaren op hadden laten schrijven. Hij had zijn overige geld in kleine zakjes verstopt op zolder. Ze bevatten Spaanse pistoleten, gouden en zilveren ducatons en gouden rijders met een totale waarde van fl. 1.256,00. Het was een man die, de stukken beziend, goed voor zich zelf zorgde. Hij zat goed in de kleren die hij kon versieren met gouden en zilveren knopen. Had op zijn schoenen zilveren gespen en was de eigenaar van een pruik. In zijn boedel zit iets waarin hij uniek is: twee mussenkooitjes waarvan één met een vogeltje. Het bijzondere aan zijn boedel is dat ook precies beschreven staat wat zich in zijn winkelruimte bevindt:

“Memorie van goederen in den winkel hetgeene volgens testament van den overledenen aan Johanna van Nes besproken is.

Een houten bank, een meel bak, vier paar schalen met hare balancen, nog twee bokken, vijftien planken of borden, koffijmoole en blekke bus, een strooptonnetie, een olijton met maaten, neegen winkeldoosen, blekken boomolijdoos met maaten koopere vijsel met stamper, een dito kaasboor, vier kruijtdoosjes, drie pijpebenneties, een zout ton, veertien stukken gewigt, veertien winkel sakjes, twee oxhoofden, een stroopvat, een halffaan tot stroop, een azijnkannetie, een suijkerdoos en twee pijpebenneties, een olijmaat. De nog onverkogte winkelwaren zijn aan Johanna van Nes tegen deselve waarden overgegeven en bedragen te samen den somma van fl. 50:12:00” [xviii]

 Ook nu blijft de winkel binnen de familie, want hij komt in handen van zijn nichtje Johanna van Nes, de dochter van zijn zusje Davina die nog maar een paar weken getrouwd is met Hendrik van der Schuijt, tapper van wijn, brandewijn en gedistilleerd water. Samen zijn zij dus in staat de Werkendamse bevolking van allerlei dranken te voorzien. Johanna sterft in 1761 en Hendrik van der Schuijt in 1789. Het is niet bekend of de winkel toen nog door een ander familielid voort gezet is maar in opeenvolging had de winkel al wel een geschiedenis van een kleine 140 jaar. Vandaag de dag hadden ze daarmee al lang het predikaat “hofleverancier” verdiend. 

Arie Verdoorn zal in navolging van zijn moeder Johanna ook wel in de kerk begraven zijn. De kerkelijke registers op het begraven in Werkendam ontbreken vrijwel helemaal. Hoewel het tot 1830 gewoon was in de kerk begraven te worden, viel lang niet iedereen die eer te beurt. De gewone man werd begraven rond de kerk op het kerkhof dat ook zijn ingang had aan de Hoogstraat. In 1800 was het oude kerkhof vol en zocht men naar een uitbreiding. Door twee huizen ten noorden van de kerk, aan de Hoogstraat, te kopen en af te breken kon men het kerkhof vergroten tot aan de Hoogstraat toe. Aan de oostelijke zijde werd een muur van twee meter hoog opgetrokken. Deze uitbreiding van 1800 is nu de parkeerplaats voor de kerk. De kerkhofmuur van toen is teruggebracht tot een hoogte van ca. 70 cm en staat voor het huis aan de Kerkstraat nr. 1. In feite stonden deze, aanvankelijk twee, huizen aan een steeg in de Hoogstraat en was de huidige voorkant toen de achterzijde van de huizen. Toen ook dit stuk van het kerkhof vol begon te raken, moest men een hele nieuwe begraafplaats aanleggen. Dat werd het begin van de begraafplaats aan het Laantje. Alle andere restanten van het eerdere kerkhof zijn geruimd of verdwenen onder de fundamenten de huidige kerk. [xix]

 

Jan Ammon

 

Nee, van de meeste Werkendammers zult u geen graf meer vinden. Zelfs niet dat van Jan Ammon en dat terwijl er toch veel geld uitgegeven is aan zijn begrafenis op 24 april 1769. Als de papieren kloppen moet zo ongeveer het hele dorp aanwezig zijn geweest op de begrafenis van deze bakkersknecht. Niet dat hij zo veel familie had want Jan kwam uit Duitsland en woonde hier helemaal alleen. Hij had kind nog kraai voor zo ver het in Werkendam bekend was. Dat was ook de reden dat de schout en schepenen verantwoordelijk waren voor het afhandelen van de nalatenschap. Jan was veel rijker dan iedereen had gedacht want in zijn kamer lag een kistje met daarin meer dan vierhonderd gulden. Een heel kapitaal voor iemand die maar fl. 15,- per kwartaal verdiende. Bovendien had hij veel meer kleren dan je van zo iemand zou verwachten. Samen met zijn andere bezittingen zou dit openbaar verkocht worden en nog een leuk centje opbrengen. Schout en schepen wisten dat zij de erfenis die overbleef na aftrek van de lopende kosten en die voor de begrafenis, af moesten staan aan de Domeinen. Als er ooit een erfgenaam op zou duiken kon die daar, gedurende een periode van dertig jaar, de erfenis op gaan halen. De kans dat dat zou gebeuren werd door schout Arie Kieboom duidelijk heel laag ingeschat. Besloten werd Jan Ammon een begrafenis van niveau te geven. De meeste mannen waren nog een paar dagen thuis voordat zij 1 mei weer naar de waterwerken elders in het land trokken en wie kende Jan nou niet? De timmerman Cornelis Bakker kreeg de opdracht om een mooie eikenhouten kist te maken waarin Jan te rusten werd gelegd in een nieuw hemd en met een nieuw servet op zijn hoofd als muts. Pieter van Driel had hem nog even geschoren zodat hij er piekfijn bij lag. De smeedijzeren handgrepen werden door Jan van der Bol, de smid, geleverd. Hij stond opgebaard in het huis van Schalk Schriek die hem ook de laatste weken van zijn leven had verzorgd. Schalk had gedurende een periode van 17 dagen twee maal per dag de voeten van Jan Ammon af moeten wassen met azijn en onder het zuurdeeg laten leggen van dokter De Lang. Het had niet geholpen evenmin als zijn 33 visites die de dokter had afgelegd Na de begrafenis zouden de gasten ook weer naar het huis van Schalk komen om in de grote tuin deel te nemen aan de begrafenismaaltijd. Er werd goed opgelet dat de inkopen voor de maaltijd gespreid werden over verschillende winkeliers. Het is zelfs onwaarschijnlijk dat één winkelier voor al de zaken had kunnen zorgen die ingeslagen werden, want de hoeveelheid was enorm. Naast koffie, thee, chocolade van Maijke Stam, Joost van der Bol en Bastiaantje Buijs mocht Jacob de Weerd bier leveren, Cornelis Verheij de sterke drank, en werden er ook 50 flessen wijn ingekocht bij Willem de Geus om de dorst te laven. Vanuit Gorinchem kwam een speciale zending met tabak. Kaas van Adriaan de Groot, rookvlees van Jan Corsten van den Bogaard en twee hammen van ieder 15 kilo dienden als aanvulling op het vetgemeste kalf van Schalk dat geslacht werd om de inwendige mens te spijzen. Brood, boter van Wouter van den Heuvel en beschuit werden gebruikt om de laatste gaatjes te vullen. Het meeste geld van Jan Ammon bleef zo in het dorp. De rekeningen van de dokter, die dagelijks even kwam kijken, en van Schalk Schriek, die de laatste drie weken van zijn leven voor hem had gezorgd, waren ook van forse omvang en geven niet het idee dat de rekeningen op bescheiden wijze zijn opgemaakt. De verzorging van Schalk Schriek zal dan wel liefdevol geweest zijn maar dan wel van een soort liefde waarvoor veel betaald moest worden. Eigenlijk wijst alles erop dat iedereen heeft geprobeerd zoveel mogelijk te verdienen en zo weinig mogelijk over te laten om af te dragen aan de Domeinen.

Op het graf van Jan werd geen steen geplaatst. Niets herinnert meer aan die bakkersknecht uit Duitsland die hier gewoond heeft; alleen wat papier in het archief. Zou er ooit iemand geweest zijn, of nog komen, die op zoek is naar sporen van Jan Ammon?. [xx]

Met de bloeiende aannemerij komt er veel meer geld in het dorp. Voorzichtig herrijzen er huizen aan de oostzijde van de straat, die we vandaag nog kunnen zien. Het dorp moet gedurende de Bataafse republiek (1795-1806) en de Franse periode (1806-1811) door de zure appel heen bijten. Er werden weinig grote werken aanbesteed en de streek had het zwaar te voortduren van allerlei oorlogshandelingen. Bovendien waren de tegenstellingen tussen orangisten en republikeinen binnen het dorp groot en zorgden voor hevige onrust. Werkendam kwam zelfs gedurende enige tijd in Frankrijk te liggen, waarbij de rivier de Merwede de grens vormde. Op de Sasdijk zat de douane.

 

Pieter Caviet op de vlucht

 

Vroeger werd er 's‑nachts slechts bij hoge uitzondering gereisd. Het volk dat zich wel in het donker langs de weg bevond, had meestal geen goede bedoelingen of was voor iets of iemand op de vlucht. Zoals bijvoorbeeld Pieter Caviet.

Als laatste nieuwe bewoners van 1802 in Werkendam, vestigden zich hier de broodbakker Pierre Caviet en zijn huisvrouw Jeannette Marie Barnhardina Hüt, komende van 's‑Gravenhage. Hij had op de Hoogstraat een winkel annex bakkerijruimte gehuurd van Teuntje de Weerd. Uit de stukken blijkt dat hij een bestaande bakkerij overgenomen had en in die tijd nam je dan ook het schuldboek over van je voorganger. Iets ging er niet goed gedurende zijn tweejarig verblijf in ons dorp. Vonden de Werkendammers die stadse Hagenezen maar niets? Zat er een raar smaakje aan zijn brood? Afgaande op de hoeveelheid namen in het schuldboek zou je dat niet verwachten, want in maart 1805 stonden maar liefst 60 Werkendammers bij hem in het krijt. Het schuldboek heeft iets van een telefoonboek, allemaal namen die vandaag de dag ook nog veel voorkomen zoals Visser, Zwets, Hakkers, de Keijzer, De Vries, Biesheuvel, Van der Schuit, Van Varik, Van de Werken en Van der Stelt, met daarachter genoemd de jaren waarover het door hun gekochte brood nog niet betaald was. Sommigen moesten hun broodrekening nog voldoen over de jaren 1801 en 1802, de periode van Caviet zijn voorganger. Hoe het ook zij, Pieter Caviet kon het hier niet bolwerken. Zijn gezin was inmiddels uitgebreid met enkele kindermondjes en de lijst van niet‑betalers werd als maar langer. Op dinsdag 26 februari 1805 bleef zijn winkeldeur gesloten. Pieter was hem, samen met zijn gezin, gesmeerd. In het holst van de nacht en in alle stilte was hij verdwenen met achterlaten van de hele inboedel van het huis en de winkel, inclusief zijn schuldboek. De mogelijkheid dat hij zo maar een paar dagen weg was, kwam niet op in de Burgemeester want al op 27 februari liet hij een gerechtsdeurwaarder een lijst opmaken van alle zaken die nog in het pand aanwezig waren. Vandaag de dag is dat het voer voor de mensen die zich met geschiedenis bezighouden. We weten precies wat er in het huis en de winkel stond aan meubilair, boeken, servies‑ en linnengoed. Maar ook wat de voorraad was en wat voor hulpmiddelen hij had. Al op 8 maart daaropvolgend liet de deurwaarder een advertentie plaatsen in de Haagsche Courant met het verzoek aan Pieter Caviet om zich te melden en zijn zaken af te komen handelen. Maar Pieter leek met de noorderzon te zijn vertrokken. Met het schuldboek in de hand is de deurwaarder pas in 1806 gaan proberen nog wat van de openstaande vorderingen te incasseren. Het geheugen van de mens is kort en maar weinig mensen hebben dan ook geheel of gedeeltelijk aan hun verplichtingen voldaan. De meesten wisten van leveranties niets meer af en de geleverde waar kon ook niet meer teruggevorderd worden. Het duurde tot 10 augustus 1807 voor dat alles werkelijk was afgehandeld. Inmiddels was de boedel verkocht hetgeen 225 guldens, 16 stuivers en 10 penningen had opgebracht. De schulden waren inmiddels aardig opgelopen. Buiten de al bestaande schulden werd ook loon in rekening gebracht voor de curator, de gerechtsbode, de gerechtsdienaar en de schrijver. Alles tezamen 327 guldens 19 stuivers en 8 penningen. Een aantal schuldeisers bleef dus met lege handen achter[xxi]. En Pieter Caviet? Destijds voor zijn schuldeisers niet te vinden maar voor hedendaagse speurneuzen wel. Omdat hij hier niet openlijk was vertrokken had hij geen akte van indemniteit van de kerk mee kunnen nemen. Daarmee was zijn wijkplaats beperkt tot het buitenland of een hele grote stad. Naar 's‑Gravenhage kon hij niet terug maar hij kon wel naar de andere grote stad: Amsterdam. Daar is hij dan ook vele jaren later gestorven.

 

 Kermis op de Hoogstraat

 

Uit sporadische aantekeningen van het dorps- en gemeentebestuur blijkt dat Werkendam al eeuwenlang iets heeft dat op de jaarlijkse braderie lijkt maar in het verleden werd aangeduid als kermis. De oude Germaanse oogstfeesten werden in de middeleeuwen omgevormd tot kerkmissen voor een schutspatroon met een jaarmarkt en veranderde na de reformatie in een jaarmarkt of boerenkermis. In Werkendam begon de kermis op 22 juli, de naamdag van Maria Magdalena. Grote attracties zullen aan Werkendam voorbij gegaan zijn maar de sfeer zal beslist luchtiger en rumoeriger geweest zijn dan normaliter. In 1821 ziet het gemeentebestuur zich gesteund door gedeputeerde staten van Noord Brabant en stelt een reglement en een tarieflijst op. Tot op dat moment werd er door de gemeente geen enkele voorziening getroffen voor de kooplieden en moesten deze onderhandelen met de bewoners van de Hoogstraat die een stoep voor de deur hadden waar zij hun kraam op neer konden zetten. Meestal waren deze stoepen veel te smal en namen zij ook een deel van de publieke straat in beslag zonder dat daar enig voordeel tegenover stond voor de gemeente. Het gemeentebestuur meende dat hierin “eenig voordeel kan geleegen zijn voor de gemeentekas, zonder schade aan de ingezetenen toe te brengen”. Het is de vraag of de toenmalige bewoners blij waren met deze bemoeizucht van de gemeente, maar het geeft ons wel een beeld van hoe het er uit zag en dan blijkt dat sommige zaken, behalve de kosten, nooit of weinig veranderen.

·       De kramen of winkels moeten voortaan in een rij worden geplaatst, beurtelings aan de noord- of zuidzijde van de straat.

·       Ze moeten geplaatst worden met een tussenruimte van 2 ellen (een el was vanaf 1820 1 meter) en mogen niet geplaatst worden voor een zijstraat of steeg.

·       Iedere koopman of kramer moet een “permissiebiljet” aanvragen waarvan de gemeente een permanentregister zal gaan bijhouden. Op het permissiebiljet staat vermeld voor wat voor kraam men betaald heeft.

·       De kosten zullen zijn:

o   van een geheel gesloten overdekte koekkraam fl. 1,20

o   van een geheel gesloten overdekte zilver-, galanterie- of Neurenburger waarkraam of andere voorwerpen van industrie fl. 1,00

o   van een open of van doek gespannen kraam, om het even wat er verkocht wordt maar waarvan de spullen ’s avonds worden meegenomen fl0,30

o   van een open tafeltje, oblietrommel of dergelijke fl0,10 [xxii]

Dat er ongelukken gebeuren, blijkt uit de verordening van 1823 waarop het verboden wordt aan de koopman om in zijn kraam koek te hakken of snijden. Iedere overtreding kost maar liefst fl. 3,00 en bovendien zal de koek met de bijl, het sabel, mes of andere instrument daartoe gebruikt, in beslag genomen worden. Het lijkt bij die koek dus niet om lekker luchtig paleisbanket te gaan maar om wel heel serieus stevig gebak waarvan ik mij afvraag of we dat nu nog wel zouden kunnen waarderen. Midden 19de eeuw duurde de jaarmarkt in Werkendam nog een hele week. De jongedames van de chique kostschool van Jan Antoine Bakhoven (nu het pand van Van Toor) hadden recht op twee weken zomervakantie waarvan de eerste samenviel met de week waarin de Werkendamse jaarmarkt gehouden wordt. Het zal een welkome afwisseling geweest zijn voor de jongedames, wier ouders in het buitenland verbleven en dus ook in de zomervakantie aangewezen waren op een verblijf in Werkendam. Uit de lijsten van de marktgelden blijkt dat de koopmannen trouwe bezoekers zijn van de Werkendamse kermis maar meer dan een kraam of vijftien is het nooit geworden. Rond 1880 lijkt het met de kermis gedaan, drie jaar achter elkaar wordt het evenement afgelast in verband met het gevaar voor de pokken. Zo luidt het officieel. Een stuk uit de krant van 28 juli 1883 laat echter zien dat er meer aan de hand was. Volgens de correspondent was het heel de (voormalige) kermisweek onrustig geweest in Werkendam. Het was tot rustverstoringen en straatschandalen gekomen. Het raadsbesluit van drie jaar geleden om de kermis af te schaffen, wekte groot ongenoegen bij een deel van de bevolking, die reeds drie jaar achtereen op de tijd dat voorheen kermis werd gevierd, aan haar woede lucht gaf door te hoop te lopen en straatrumoer te maken. In de nacht van zaterdag op zondag was het schandaal het grootst; bij verschillende ingezetenen werden de glazen ingeworpen, o.a. ook bij de burgemeester, in weerwil van vijf personen die voor zijn woning (anno 2011 Hoogstraat 37) de wacht hielden. De Werken werd door het luiden van de brandklok in opschudding gebracht. Dankzij de energie van de burgemeester, J.J. van Tienhoven van den Bogaard, werden de schuldigen opgespoord en werd tegen hen procesverbaal opgemaakt. De rellen zouden als de “Kermisoproeren” in het geheugen van de mensen blijven hangen. Voor zo ver bekend werd in 1969 voor het eerst weer een kermis gehouden in Werkendam in de huidige betekenis van het woord. De jaarmarkt zou verdwijnen tot dat de DES de braderie uitvond. Oude wijn in een nieuwe kleinere zak en een maandje eerder.

 

Willem van den Heuvel

 

Gedurende de negentiende eeuw lijkt het wel of heel de Hoogstraat, zoals de ’s-Heerendijk inmiddels is genoemd, bestaat uit kleine winkeltjes. Handel brengt welvaart en er wordt veelvuldig gesloopt en gebouwd. Vaak blijven de zijmuren staan en wordt de rest vernieuwd. Het is niet allemaal mooi wat er gebouwd wordt, maar de tijd verzacht veel. Toen begin van de eenentwintigste eeuw de monumentencommissie werd opgericht, vond deze dan ook nog genoeg pandjes uit de negentiende eeuw de moeite waard om te bewaren. Het pand van Willem Willems van den Heuvel was daar niet meer bij. Dat werd al veel eerder gesloopt en vervangen door het huis Hoogstraat 20. Ik neem u graag mee terug in de tijd naar een bijzondere winkel en een bijzonder verhaal.

Willem Dirks van den Heuvel (1751-1832) wordt in 1821 bij het overlijden van zijn tweede vrouw, winkelier genoemd. In 1822 trouwt zijn jongste zoon Willem met Dirkje Verdoorn, dochter van een welgestelde aannemer. Bij deze gelegenheid blijkt Willem sr. genoemd te worden als particulier en is Willem jr winkelier. Het ligt dus in de lijn der verwachtingen dat Willem jr. de zaak van Willem sr. heeft overgenomen. Wat die zaak dan was, blijkt aanvankelijk nergens uit. Alleen dat hij goed liep, want Willem van den Heuvel blijkt in staat te zijn om na zijn huwelijk maar voor 1835 een aantal huizen te kopen. Hij wordt steeds winkelier genoemd. In 1841 komt er kink in de kabel en wordt hij op 31 juli 1841 failliet verklaard. De procureur gaat aan het werk en Willem ontkomt er niet aan dat al zijn bezittingen in het openbaar verkocht zullen worden om zo een deel van zijn schulden te kunnen voldoen. Allereerst gaan op 18 september 1841 de winkelwaren in de verkoop. Het lijkt erop dat hij een groothandel had, want de hoeveelheden zijn niet gering. Zeshonderdvijftig pond boter in potten en vaatjes, honderdvijftig pond komijne kaas, rode,- witte,- Rijnsche-, en Madera wijnen, siroop en anisette, thee, suiker, gerst en andere winkelwaren vinden hun weg naar nieuwe eigenaren. Op 30 maart 1842 en de volgende dagen werden heel zijn inboedel en hun kleren verkocht. Dan gaat de procureur er vaart achter zetten want vanaf 12 april 1842 werd een aanzienlijke partij manufacturen bij opbod verkocht. De notaris heeft 80 bladzijden nodig om alle stoffen, zakdoeken, handdoeken etc. op te sommen. De winkel die 1435 mensen moet bedienen, het inwonersaantal van Werkendam rond die tijd, blijkt zoveel materiaal te hebben liggen dat alleen deze verkoping meer dan fl, 5.000,00 opbrengt. Ten tijde van de openbare verkoping woont Willem van den Heuvel in de herberg van zijn zwager. Vrouw en kinderen lijken dan al weg te zijn uit het dorp. Het lijkt haast niet op te houden want op 10 augustus worden al zijn onroerende goederen verkocht en op 11 augustus 1842 volgen nog een partij meubelen, klederen en de hele inboedel van de winkel. Al met al moeten de bezittingen voor die tijd een klein vermogen hebben opgebracht, maar toch was het niet genoeg om een faillissement te voorkomen[xxiii]. Uit de archieven van Werkendam blijkt niet wat er gebeurd is. De burgemeester die anders in zijn brievenboeken nog wel eens sporen achter laat in zijn brieven aan deze en gene, zwijgt in alle talen over de reden van het faillissement van Willem van den Heuvel. We verlaten daarom voor één keer het spoor van de echte archieven en laten een nazaat van Willem het verhaal vertellen zoals het in de familie bekend is:

´Willem had inderdaad een winkel in Werkendam. Een zaak die liep. Waarom ging hij dan toch failliet? Niet vanwege slechte zaken in de winkel in ieder geval. Willem was naast winkelier ook bankier. Of misschien kan ik beter zeggen: speelde bankier. Je kon je geld bij hem stallen tegen een rentepercentage. Hij moest dus zorgen meer rendement te halen dan hij uitkeerde. Dit deed hij o.a. door effecten te kopen. Hij had belegd in zogenoemde "Spaansche effecten". Deze werden echter in 1841 plotseling waardeloos en zo bleef Willem zitten met een grote schuld. Dit werd zijn faillissement. Hij zal geen geliefd persoon meer zijn geweest in Werkendam. Eerst ging hij naar Antwerpen, later ging hij met gezin door naar Brussel. Hij heeft er echter persoonlijk erg mee gezeten dat hij van zovelen geld had verloren, zoals later ook zal blijken uit het verhaal.

Volgens een gerechtelijke uitspraak zou hij 11% en later 15% van de geleende gelden moeten terug betalen. In Brussel startte Willem weer van voor af aan. Hij begon weer een winkel. Vermoedelijk niet meer met beleggingen maar wel in de handel. Waar de expansie precies heeft plaats gevonden is mij onbekend, maar de winkel die Willem startte, is uitgegroeid tot een internationale handelsmaatschappij. Mijn overgrootvader is b.v. als jonge man voor de zaak naar Indië en China gereisd om daar voor het familiebedrijf handelsbetrekkingen aan te gaan.

Maar weer terug naar Willem. Toen de zaken weer wat beter gingen heeft hij later zonder enige verplichting nogmaals 10% terugbetaald aan zijn oude schuldenaren. Hij deed dit puur uit plichtsbesef en niet gedwongen door enige rechtelijke uitspraak. Omstreeks 1889 hebben zijn (schoon)kinderen alsnog de resterende 64% vrijwillig terug betaald aan de Werkendammers. Willem voelde zich blijkbaar zeer verantwoordelijk voor de verliezen die hij geleden had. Hij heeft dit ook meegegeven aan zijn kinderen. Na bijna 50 jaar is de familieschuld dus alsnog afbetaald. Zoals destijds in een lokale publicatie stond waren tal van ingezetenen, waaronder vele behoeftigen en weduwen met wezen zijn, hier andermaal verblijd. Een en ander is destijds gepubliceerd in "De drie Provinciën", een christelijk weekblad voor Gorinchem en omstreken van 27 juli 1889.”

Lopend door de Hoogstraat kun je deels de geschiedenis van Werkendam aflezen van de panden. Hoogstraat 32 werd in 1752 vergroot tot het huis dat het nu is, het postkantoor was een groot nieuwbouwproject dat rond 1824 klaar kwam en de zussen Baasbank lieten een aantal huizen platgooien om respectievelijk Hoogstraat 38 en Hoogstraat 49 om te toveren tot eigentijdse residenties. Ook de twintigste eeuw is meer dan goed vertegenwoordigd in het straatbeeld. Een exponent hiervoor is Hoogstraat 53 dat in 1914 gebouwd werd in opdracht van de toenmalige burgemeester Sigmond. Anno 2011 wordt de straat ontsierd door een groot gat waar de HEMA (Hollandsche Eenheidsprijzen Maatschappij Amsterdam) gaat bouwen. Als u de sloop gevolgd heeft, hebt u het met eigen ogen kunnen zien. Van de gesloopte oude panden waren de buitenmuren door de loop der eeuwen blijven staan en waren er een nieuwere voor- en achtergevels tegen aan gezet. Dit proces heeft zich gedurende de eeuwen vele malen herhaald, waardoor het mogelijk is dat een gevel uit de twintigste eeuw leunt tegen 17de eeuwse muren.

Probeert u het eens. Ga op een heel stil moment naar de Hoogstraat. Sluit uw ogen zover dat u alleen door uw oogharen heen kijkt en realiseert u zich dat u in een eeuwenoude straat staat waar de panden eeuwen lang onderdak geboden hebben aan lange rijen van families die daarin hun leven hebben geleden met alle liefde en verdriet die hen ten deel is gevallen. Hun muren hebben de stemmen van onze voorouders weerkaatst, de vensters hun beeltenissen weerspiegeld.

Tijdens het Werkendams dictee van 2010 moest, ten gevolge van de sloop van de huizen waar de HEMA moet gaan verrijzen, als het even kon, foutloos genoteerd worden: ‘Wa veinde gai nou van da gedoe op Straot, al die ouwe huskes en winkeltjes die worre afgebroke. Neeje de Hoogstraot is nie meer wa tje is gewiest en ‘k zai bang dat ta nie terugkomt’

Hoe vaak zouden ze dat al geroepen hebben de laatste duizend jaar?

 

Valentine Wikaart 2015



[i] Henderikx, pag 79

[ii] Korteweg, rechtsbronnen van Altena

[iii] GAD archief No I inv no 4 fol. 15R

[iv][iv] www.dhendrikson.nl

[v] Valentine Wikaart e.a.;Nyet dan water ende Wolcken, 2009

[vi] Op 27 juni 1604 vertrekt capitein Caspar Boom met 75 manschappen vanuit Werkendam naar Voorne. Hij moet Werkendam goed beschermd achter laten onder toezicht van een officier en 50 manschappen. De bevolking van Werkendam bedroeg rond die tijd ca. 400 personen. (resoluties van de Staten van Holland)

[vii] Resoluties van de Staten van Holland

[viii]Idem

[ix] J. Buisman, Duizend jaar weer, wind en water in de Lage Landen, Franeker, 2000

[x]  SALHA, archief 0345 inv.nr. 113

[xi] SALHA, O.A. Werkendam inv.nr. 2100 f. 85

[xii]  SALHA, archief 0345 inv.nr. 113

[xiii] SALHA, O.A. Werkendam inv.nr. 2101

[xiv] SALHA, O.A. Werkendam inv.nr. 2100 f 170v e.v.

[xv] SALHA, O.A. Werkendam inv.nr. 2585

[xvi]  SALHA, O.A. Werkendam inv.nr. 2582

[xvii]  SALHA, O.A. Werkendam inv.nr. 2314

[xviii] SALHA, O.A Werkendam inv.nr. 2584

[xix][xix] Zie voor de geschiedenis van de begraafplaats de DVD Begraven in Werkendam, H.W. van Elzelingen

[xx] SALHA, O.A. Werkendam inv.nr. 1274

[xxi] SALHA, O.A. Werkendam inv.nr. 1280

[xxii] SALHA, NA Werkendam inv.nr. 2

[xxiii] SALHA, Notarieel archief Werkendam jaren 3367 t/m 3369

 

Literatuur

Buisman, J. (2000). Duizend jaar weer,wind en water in de Lage Landen. Franeker: Uitgeverij van Wijnen.

Dibbits, Hester (2001).  Vertrouwd bezit, Matieriële cultuur in Doesburg en Maassluis. Nijmegen: uitgeverij SUN.