Een onvoorziene ramp in Werkendam, februari 1841
Hebt u ook genoten van al dat hoge water dat ons ten deel viel in januari?[i] In Gorinchem was men zo slim om het “ramptoerisme” op te vangen op een rondvaartboot en er zo zelf een slaatje uit te slaan. Er zijn zelfs hoogwaardigheidsbekleders gesignaleerd die dat prachtige krachtenspel zelf in ogenschouw wilden nemen. Vandaag de dag kunnen we er redelijk ontspannen naar kijken maar voor onze voorouders was dat wel anders. Ik wil u graag meevoeren naar de winter van 1840/1841 toen een overstroming er debet aan was dat de boten door de Werkendamse straten voeren omdat er minstens 60 cm water in stond.
Figuur 1 hoogwater voor Werkendam, 20 januari 2011
De Aanleiding
De winter van 1840/1841 was koud en zorgde voor veel problemen op en langs de rivieren, en al vroeg in het seizoen moesten de riviercorrespondenten hun plaats innemen om met regelmaat de waterstanden door de geven. Vanaf 26 november 1840 begon het matig te vriezen en vanaf 13 december werd op de rivieren drijfijs waargenomen. Na 15 december vroren de rivieren dicht, of in de taal van 1841: “de rivieren zich vervolgens zetteden”. Eind december viel de dooi in en moesten de riviercorrespondenten hun stations bezetten. Ze mochten door het weer invallen van een sterke vorst al snel weer naar huis. Ondertussen waren veel dijken door waterstaat en dijkbesturen van een opkisting voorzien. Op 14 januari 1841 viel de dooi weer in, maar dat het ijs dik was bleek wel uit het feit dat men op 16 januari op veel plaatsen met wagens over het ijs naar de overkant kon gaan.
Toen het ijs in beweging kwam, hield men, overal langs de rivieren, de situatie heel goed in de gaten. De situatie werd zorgelijk, her en der liepen uiterwaarden vol, dreigden dijken het te begeven en werden in der haast nooddijken aangelegd desondanks (misschien ook wel dankzij het hele rustige weer): nergens deden zich rampen voor. De rivieren werden in een hoog tempo ijsvrij, het gevaar was geweken en de riviercorrespondenten mochten weer naar huis. Helaas niet voor lang.
Weer viel de vorst in en weer kwam er drijfijs voor. Alleen stond de kalender nu op 26 januari 1841. Begin februari veranderde de matige vorst in zeer strenge vorst maar ook nu was de vorstaanval geen lang leven beschoren en viel de dooi weer in. De dooi viel deze keer heel langzaam in zodat het ijs wel in beweging kwam maar zich verderop weer zette. Dit zorgde voor overstromingen op plaatsen waar het ijs weer in water was veranderd en dit niet weg kon stromen door de ijsdammen in de rivier. De riviercorrespondenten moesten hun plaatsen weer innemen. Op 16 februari waren de omstandigheden op de Waal en de Rijn zeer ongunstig. Er was een grote ijsdam bij Gent waardoor de Bemmelse uiterwaarden en de Ooipolder volliepen. Bij Slijk Ewijk en beneden Tiel waren ook ijsdammen die voor behoorlijke problemen zorgden en het water steeg zo snel dat op 17 januari Tiel in grote nood kwam en met man en macht gewerkt moest worden aan het behoud van de dijken en de noodkeringen.
Op 18 januari was het water zo hoog geworden voor Tiel dat het op verschillende plaatsen begon te overstromen. Met de vluchtende arbeiders verspreidde het gerucht van een grote doorbraak zich. Even beneden Tiel zakte een dijk gedeeltelijk in doch hierdoor ontstond geen levensgevaarlijke situatie, mede omdat het water plots heel snel begon te vallen en op hetzelfde moment verdween de ijsdam. Hiermee waren de problemen op de bovenrivieren opgelost en ontstonden ze op de benedenrivieren tussen Werkendam en Hardinxveld.
Ondanks dat het ijs op de rivieren zich had opgelost, waren de killen in deze omgeving nog volop bevroren en waren zij niet in staat het aanzwellende water af te voeren.
De massa ijs was dusdanig in elkaar opgestapeld en ineen gedrongen dat het niet zonder groot gevaar op te ruimen was. Het water steeg tot ongekende hoogte. In Gorinchem baande het water zich een weg door de Dalempoort en het kanaal van Steenenhoek werd zo vol met water gezet als maar enigszins mogelijk was. De waterstand voor Hardinxveld bereikte een nieuw hoogtepunt. Werkendam hield zijn adem in.
De situatie rond Werkendam
Beneden de kerk van Sleeuwijk bespeurde men op de 18de januari een kleine afschuiving van het binnengedeelte van de rivierdijk. Het leverde geen onmiddellijk gevaar op maar het achterliggend gebied moest toch door een rijsberm beschermd worden. Het water steeg verder en begon over de Sasdijk heen te lopen waardoor een zware stroom langs en door Werkendam liep. Het benedendeel van het dorp overstroomde en men ging over tot het plaatsen van een bekisting op de Vissersdijk om zo een inundatie vanaf de achterzijde van het dorp of de Vervoornepolder te voorkomen. De Bakkerskil was de enige kil die ijsvrij was en dat was volstrekt ontoereikend zodat het water in de nacht van 19 op 20 februari steeg tot 4.40 + AP.
Over een lengte van ca. 190 meter bleef het water over de dijk stromen zodat men met man en macht werkte aan een ophoging van de dijk. Ondertussen liep viervijfde gedeelte van het dicht bebouwde dorp tot een ongekende hoogte onder water. In de Hoogstraat vielen diepe gaten in de weg, bruggen spoelden weg, en het water perste zich met een dusdanige snelheid door de smalle stegen, zich een weg banende naar de Bakkerskil, dat er veel woningen beschadigd werden.
Het ijs, dat in grote hoeveelheden over de Sasdijk gedreven werd, werd door de beplanting die tussen de dijk en de huizen stond in zijn vaart gestuit waardoor het dorp aan een verwoestende ramp ontsnapte. Met boten werd door het dorp heen gevaren. Tegen alle verwachtingen in brak de ijsdam de 20ste februari waardoor het water zich met grote snelheid in de kreken en killen van de Biesbosch stortte. Verder gevaar voor Werkendam was geweken maar hoe was het er aan toe?
Verslag van de burgemeester.
De burgemeester van Werkendam, Bastiaan Verheij van den Boogaard, schreef op 21 februari een snel briefje aan de Commissaris van de Koning om hem op de hoogte te stellen van de situatie in Werkendam. Hij laat weten niet precies te kunnen vertellen hoe hoog het water is gestegen want “ De communicatie met de ambtenaren belast met het noteren van de waterstand boven de sluis, gestremd of welligt door het groot gevaar van daar gevlugt zijnde zoo moet ik mij bepalen tot de opgave dat vrijdag namiddag 2 a 3 uren de stand 0,59 hooger was dan de vloed van 1809 en 0,41 dan die van 1771.”
Volgens de burgemeester is de situatie aller-treurigst en, zo schrijft hij verder “Vele huizen zijn onbewoonbaar door het vallen der muren en ondermijning der fondamenten. De groote voorstraat is voor een groot gedeelte door den stroom vernield en op vele plaatsen ontgrond. Al onze bruggen zijn verdwenen, de landhoofden onbruikbaar geworden, zandplaten en diepe kolken in de haven ontstaan”.
De Vervoornepolder is behouden gebleven. Er was sprake van een kleine verzinking doch daar heeft het dijkbestuur met bijzondere inspanning erger kunnen voorkomen. De burgemeester grijpt de gelegenheid meteen aan om zijn ongenoegen kenbaar te maken over de niet tot zijn genoegen uitgevoerde verhoging van de Sasdijk. Al jaren is men bezig geweest om Rijkswaterstaat er van te overtuigen dat de Sasdijk verhoogd moet worden tot de zelfde hoogte als de Sleeuwijksedijk waar hij op aan sluit. Een maatregel die geruime tijd door Gorinchem tegengehouden werd omdat zij vrezen dat de druk op de dijk rond de Alblasserwaard te groot zal worden en het mogelijk tot een dijkdoorbraak zal komen. Deze zelfde argumenten gebruikte ze vele jaren later ook bij de aanleg van de Bandijk. Nu is de dijk al wel wat verhoogd en daarover schrijft hij “De verhooging van den Sasdijk door de directie van den waterstaat voor ruim 1 1/2 jaar geëffectueerd heeft deze gemeente voor eene gehele verwoesting bewaard. De verdere verhooging van dezen Sasdijk tot aan het peil der dijken waar tegen dezelve aansluit is eene onontbeerlijke behoefte niet alleen voor ons, maar mede voor de Vervoornepolder, Oud- en Nieuw Altena.” En hij knoopt er meteen aan vast dat hij daar later graag nog eens op terug komt met een voorstel. “Tot dat einde stelt het gemeentebestuur zich voor aan Hun Edel Groot Achtbare Heeren Gedeputeerde Staten dezer provincie een nader meer gedetailleerd adres in te zenden. Het aangestipte diene dus slechts om UHoogEdel Gestr. de overtuigende verzekering te geven dat van het peil der hoogten van meer genoemde Sasdijk het lot van Werkendams ingezetenen bij eene eventuele opstopping afhankelijk is.” Pas in de laatste zin van de brief lezen wat we ook graag willen weten: “Aangenaam is het mij intusschen u HoogEdel Gestr. te mogen informeren dat wij bij al deze rampen geen menschenleven te betreuren hebben”. De schade is dus alleen materieel.
Figuur 2 Staatscourant 23 februari 1841
De schade
De schade voor de burgerlijke gemeente was groot. De rekeningen moesten voldaan worden uit de algemene middelen van het dorp en dat viel niet mee. De herstelwerkzaamheden werden voortvarend ter hand genomen. Alleen al voor het herstel van de straten werden tienduizenden straatstenen gekocht.
De schade voor de inwoners was ook erg groot en die moesten er zelf voor opdraaien. Koning Willem I had een fonds in het leven geroepen waarop men een beroep kon doen als men geconfronteerd werd met een “onvoorziene” ramp. Men moest wel aan een aantal voorwaarden voldoen om hier voor in aanmerking te komen.
· De schade moest getaxeerd worden door een combinatie van minimaal 2 mannen
· De burgemeester moest het verzoek bij de minister indienen
· De burger moest ernstige schade hebben die niet door hem zelf gedragen kon worden
Bovendien kreeg men nooit de volle 100 % uitgekeerd.
Op 8 maart 1841 trekt de burgemeester samen met een lid van de gemeenteraad door het dorp om de schade vast te stellen bij de mensen die in aanmerking zouden kunnen komen voor een uitkering van het fonds.
1 Wouter van Eck de Vries, laten, palen, rijs en een gedeelte van zijn erf fl. 60,00
2. Joachim Ritmeester, een gedeelte van zijn huis en erf, fl. 240,00
3. Hendrik Dalm, eenige meubelen, mest, planken en hooi, fl. 30,00
4. Aart de Leur, een gedeelte van zijn huis en erf en meubelen, fl. 30,00
5. Elisabeth Kuijk, weduwe Bastiaan Baggerman, een gedeelte van zijn huis en erf, fl. 50,00
6. Huibert Versluis, een gedeelte van zijn huis en erf fl. 20,00
7. Teunis Schaddelee, een gedeelte van zijn huis, schuur en erf, fl. 35,00
8. Pieter van Driel, eenige meubelen en een vaartuig, fl .50,00
9. Jacob Kapel, prikkorven, fl. 40,00
10. Corstiaan de Graaff, een gedeelte van zijn huis, aardappelen en hout, fl. 75,00
11. Frans van Breugel, een gedeelte van zijn huis, fl. 30,00
12. Joost den Haan, een gedeelte van zijn huis, erfscheijding metten stap, aardappelen en hout, fl. 200,00
13. Adriana Koonings weduwe Kornelis Verheij, een deel van haar huis en erf, fl. 100,00
14. Jenneke den Hollander weduwe van Dammes Rijkers, een gedeelte van haar huis en erf, fl. 10,00
15. Leendert Rijkers, prikkorven, fl. 40,00
16. Steven du Henn, een gedeelte van zijn huis en erf in Straat, fl. 900,00
17. Adrianus van den Heuvel, een gedeelte van zijn schip, roer en touwwerken, fl. 150,00
18. Jan van den Heuvel, band, fl. 4,00
19. Josina Zwets, weduwe van Willem Jans van Veen, aardappelen, turf en hout, fl. 26,00
20. Anna de Graaff, weduwe van Johannes Koremaar, winkelgoederen fl .50,00
21. Frans Kapel, een gedeelte van zijn huis, fl. 20,00
22. Hendrik Mol, winkelgoederen, fl. 100,00
23. Pieter Kuijk, een vaartuig, fl. 90,00
24. Pieter Baggerman , beschoeijing, watertapper en een gedeelte van zijn erf, fl. 300,00
25. Teunis de Klerk, een deel van zijn huis en prikken, fl. 220,00
26. Cornelis van Driel, een gedeelte van zijn huis, toten en prikkorven, fl. 179,00
27. Aart Roest, prikken, fl. 120,00
28. Arie Roest, een gedeelte van zijn huis en erf en prikken, fl. 516,00
29. Jan van Loon, een gedeelte van zijn huis en straat, fl. 15,00
30. Corstiaan den Haan, een gedeelte zijner straat, haag, heining en secreet, fl. 35,00
31. Elisabeth Hanegraaf, geboren Kuijk, een gedeelte van haar huis en boomgaard, fl. 80,00
32. Wouter de Graaff, een gedeelte van zijn huis, planken en aardappelen, fl. 120,00
33. Cornelis Baggerman Bzn, een deel van zijn huis, schuur en erf, meubelen en viswant, fl. 205,00
34. Geerit van Driel, een gedeelte van zijn huis en erf, fl. 305,00
35. Arie de Heer, eenige meubelen, fl. 12,00
36. Jan Zwets Gijszoon, een gedeelte van zijn huis, fl. 40,00
37. Adrianus Mouthaan, een gedeelte van zijn huis, schuur, erf en vaartuig, fl. 320,00
38. Cornelis van der Heuvel, hooi, fl. 45,00
39. Hendrikus Zwets, enige meubelen en hout, fl. 20,00
40. Weduwe Jacob Damen, een gedeelte van haar huis, schuur en erf, fl. 25,00
41. Arie Zwets, een gedeelte van zijn huis, straat en prikken, fl. 500,00
42. Wouter van den Heuvel, een gedeelte van zijn huis en straat, fl. 350,00
43. Emanuel Drievoet, een gedeelte van zijn huis en erf, bomen, fl. 250,00
44. Teunis van den Bosch, een gedeelte van zijn huis, heining en poort, fl. 50,00
45. Weduwe Dirk van den Heuvel, een gedeelte van haar huis, fl. 40,00
46. Joost de Graaff, turf en hout, fl. 55,00
47. Jacob Verheij, een gedeelte van zijn huis en erf, meubelen en tuin, fl .260,00
Te samen fl. 5.374,00 schade
Al met al een heel bedrag. Toch zal dit niet alle geleden schade zijn want iedereen die het wat beter had en zijn eigen schade kon dragen hoort niet op de bovenstaande lijst voor te komen. Bovendien is gevolgschade niet verhaalbaar en zal een visser, wiens prikken verloren zijn gegaan, en een schipper wiens schip zwaar beschadigd is, een geruime tijd zonder inkomsten zitten en daardoor in aanmerking willen komen voor een bijdrage uit het Burgerlijke Armenfonds. De lijst lijkt enigszins discutabel. Zeker, de meeste mensen die erop staan hadden het niet breed. Een man als Joachim Ritmeester was in het voorgaande jaar niet voor een uitkering in aanmerking gekomen toen zijn schip zonk en hij daarmee zijn bron van inkomsten verloor. Reden daarvoor zal onder andere geweest zijn dat hij tweehuizen had in Werkendam. Een tegenhanger was Jenneke den Hollander, wed. Dammes Rijkers die voor fl 10,00 op de lijst staat. Volgens het kadaster was zij op dat moment eigenaresse van o.a. tien huizen.
Een schade die de diverse boeken haalt is die aan de grote poort van de burcht. Door het water ondermijnd wordt deze tenslotte afgebroken. Niets zal nadien nog aan de ooit zo trotse burcht van Werkendam doen denken.
Het is niet bekend hoeveel er uiteindelijk aan schadevergoeding is uitgekeerd maar huizen werden weer opgetrokken, de schipper ging weer varen en de visser viste weer. Het straatbeeld veranderde voorgoed. Toch zijn er nog steeds objecten in het straatbeeld van Werkendam waarneembaar die met deze ramp van doet hebben. De burgemeester liet in de zijgevel van zijn huis een steen inmetselen die aangeeft hoe hoog het water toen tegen zijn gevel stond. Ons eigen Andries Visserhuis is in 1841 herbouwd na de ramp door de toenmalige eigenaar Bastiaan Verdoorn. Een naam die niet voorkomt op de lijst van de burgemeester maar waarbij in het kadaster een aantekening staat dat het oude huis vernietigd werd door de watersnoodramp van 1841.
Figuur 3 Naast het sierhekje zit een lichte steen ingemetseld die de waterstand van februari 1841 aangeeft.
In een ongedateerde brief aan de minister komt de burgemeester nog eens terug op de ramp. Hij legt er de nadruk op dat de vlak voor de ramp verhoogde Sasdijk van cruciaal belang is geweest als verdediging van het dorp en dat het feit dat het dijklichaam bevroren was er mede aan heeft bijgedragen dat de dijk het gehouden heeft. Alvorens op een verdere verhoging bij de aansluiting van de Sleeuwijksedijk en een verbreding van de kruin tot vijf meter aan te dringen schildert de burgemeester omstandig en indringend wat er had kunnen gebeuren “Wij herinneren ons nog met ontroering dit akelig denkbeeld van deze benauwde oogenblikken, toen meer dan 600 mannen, vrouwen en kinderen op zolders en andere zwakke verblijven gevlugt, in het aanzien van hunne mede ingezetenene zonder hoop op eenige mogelijke redding bij dit noodlottig ongeval, eene gewissen dood zouden gevonden hebben.” Door de Schenkeldijk te degraderen tot een “onbeduidende waterkeering” liep eigenlijk het hele Land van Altena gevaar als de dijk bij Werkendam het zou begeven. Dit zou tot grote economische schade leiden die niet in verhouding stonden tot de kosten.
“ De kosten tot het daarstellen van deze meerdere hoogte (ca. 80 duimen) zijn weinig beduidend, aangezien de calamiteiten door dezen bekenden vloed aan denzelve veroorzaakt hoogst waarschijnlijk eene publieke besteding zal noodzakelijk maken, ja zelfs nietig moeten deze genoemd worden bij de gedachte dat daaraan het lot van zoo veel zielen in het staan of vallen dezer gemeente bij eene eventuele ijsverstopping verbonden is.
Het gemeentebestuur van Werkendam zoude zich aan een onverantwoordelijk verzuim schuldig maken indien hetzelve U. E. niet met verschuldigden eerbied, doch met bescheiden ernst, op dit algemeen verlangen attent maakte vóór dat door eene tweede ramp het herstel onmogelijk is geworden.
Waarom het Gemeentebestuur in het belang van het algemeen en dat van deze gemeente in het bijzonder niet gepasten eerbied U.E. verzoeken, dit voor ons zoo belangrijk onderwerp aan het onderzoek van onpartijdige deskundigen aan te bevelen opdat het U.E. behagen moge:
In het bestek voor de aanstaande besteding tot de herstelling van den meergenoemden Sasdijk te bepalen den kruin ten minste op een breedte van 5.00 m en de hoogte van den zelve te rekenen van het waterpeil van den Oud Altenaschedijk in een geregeld vlak zal afdalen tot op 4.40 boven AP aan de sluis of sassing van Werkendam.
Wij herhalen nogmaals ten slotte aan U.E. van dezen maatregel hangt het leven van een aantal menschen af.”
De minister bleek ontvankelijk voor de argumentatie en er werden plannen gemaakt voor de verhoging. Dat deze niet zonder slag of stoot werden uitgevoerd, bleek uit de vinnige correspondentie die Bastiaan Verheij van den Boogaard voerde met de minister omdat het dijkcollege van het Land van Arkel bezwaren ingediend heeft. Of en wanneer de werken uitgevoerd zijn is (nog) niet teruggevonden. Dat Werkendam niet gevrijwaard zou blijven van andere overstromingen in de 19de en 20ste eeuw is wel duidelijk.
Als later in het jaar 1841 door middel van een ingezonden brief opgeroepen wordt tot het decoreren van Aart Vervoorn vanwege zijn inzet voor het behoud van zijn polder tijdens het hoge water in februari, krijgen we een onverwacht inkijkje in de gebeurtenissen in De Werken tijdens die hectische dagen. Was het toeval dat de hierin geroemde Gijsbert van Tienhoven de volgende bewoner werd van het huis waarin de gedenksteen aan de ramp gemetseld zit?
Figuur 4 Staatscourant 23 juni 1841
Bronnen:
Het artikel is geschreven naar aanleiding van het hoge water in januari 2011